ECLI:NL:RBDHA:2025:18277

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 augustus 2025
Publicatiedatum
3 oktober 2025
Zaaknummer
NL25.9708
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Peruaanse eiser wegens ongeloofwaardige bedreigingen door officier van justitie

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van een Peruaanse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de minister van Asiel en Migratie. Eiser, geboren op 1 april 2000, heeft op 12 juli 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke op 3 februari 2025 werd afgewezen als ongegrond. De rechtbank heeft de zaak op 22 juli 2025 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de verweerder en een tolk. Eiser heeft verklaard bedreigd te zijn door een officier van justitie in Peru, naar wie hij verwijst als [naam], en heeft problemen ervaren na getuige te zijn geweest van corruptie en seksueel misbruik door deze persoon.

De rechtbank oordeelt dat de verklaringen van eiser over de bedreigingen ongeloofwaardig zijn, omdat deze niet samenhangend zijn en eiser zijn asielaanvraag niet tijdig heeft ingediend. De rechtbank concludeert dat verweerder terecht heeft geoordeeld dat eiser geen gegronde vrees voor vervolging heeft en dat er geen reëel risico op ernstige schade is bij terugkeer naar Peru. De rechtbank wijst erop dat eiser niet heeft aangetoond dat de officier van justitie over een machtspositie beschikt die bescherming tegen vervolging onmogelijk maakt. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst de proceskostenvergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.9708

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [v-nummer], eiser

(gemachtigde: mr. S.J. Koolen),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. I. Vughts).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag.
1.1.
Eiser heeft op 12 juli 2022 een aanvraag gedaan voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 3 februari 2025 deze aanvraag in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.
1.2
De rechtbank heeft het beroep op 22 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, J.M. van Schaik als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
Het asielrelaas
2. Eiser heeft de Peruaanse nationaliteit en is geboren op 1 april 2000. Eiser heeft verklaard problemen te hebben met zijn voormalige baas. Deze problemen zijn begonnen toen eiser ging werken voor [naam] (hierna: [naam]), die volgens eiser de positie van officier van justitie bekleedt bij het Openbaar Ministerie (OM) van het district Lima-Zuid. Eiser heeft verklaard dat hij tijdens zijn werkzaamheden voor [naam] getuige was van diens corrupte handelen. Ook heeft eiser verklaard dat hij seksueel misbruikt is door [naam]. Hierna wilde eiser niet meer voor hem werken. Sindsdien is eiser bedreigd en gestalkt. Eiser heeft verklaard dat hij opzettelijk is aangereden toen hij op zijn motor reed en hij heeft verklaard dat er in opdracht van [naam] tegen eiser een valse aangifte is gedaan door zijn oma.
Het bestreden besluit
3. Het asielrelaas bevat volgens verweerder de volgende asielmotieven:
eisers identiteit, nationaliteit en herkomst (ook wel het eerste asielmotief); en
de bedreigingen door een officier van justitie in Lima, Peru (ook wel het tweede asielmotief).
3.1
Verweerder vindt eisers eerste asielmotief geloofwaardig. Verder vindt verweerder het geloofwaardig dat eiser in 2019 en 2020 contact had met [naam] en dat eiser seksueel misbruikt is in Peru, maar dit geldt niet voor eisers tweede asielmotief. De verklaringen van eiser vormen geen samenhangend en aannemelijk geheel. [1] Daarnaast heeft eiser zijn asielaanvraag niet zo spoedig mogelijk ingediend en heeft hij daarvoor geen goede verklaring gegeven. [2] Verweerder vindt dat eiser geen gegronde vrees voor vervolging heeft in de zin van het Vluchtelingenverdrag en geen reëel risico loopt op ernstige schade als bedoeld in artikel 3 van het EVRM [3] .
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en heeft daarvoor het volgende aangevoerd. Allereerst vindt eiser dat verweerder de bedreigingen door [naam] ten onrechte ongeloofwaardig heeft gevonden. Verder stelt eiser dat er sprake is van een omkering van de bewijslast [4] , omdat verweerder gelooft dat eiser seksueel is misbruikt door [naam]. Verweerder had moeten beoordelen of eiser niet te vrezen heeft voor vervolging of ernstige schade. Wat betreft vervolging stelt eiser nog dat hij wel onder het Vluchtelingenverdrag valt, omdat hij op grond van zijn geslacht seksueel is misbruikt door [naam] en daardoor behoort tot een bepaalde sociale groep.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank beoordeelt of verweerder eisers asielaanvraag kon afwijzen als ongegrond. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
Mocht verweerder het tweede asielmotief ongeloofwaardig vinden?
6. Verweerder mocht het tweede asielmotief ongeloofwaardig vinden, omdat eisers verklaringen geen samenhangend en aannemelijk geheel vormen en omdat eiser zich niet zo spoedig mogelijk heeft gemeld en daarvoor geen goede verklaring heeft gegeven. Eisers standpunt dat hij voldoende heeft gemotiveerd dat [naam] als assistent-officier van justitie voor het OM werkt of heeft gewerkt, volgt de rechtbank niet. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat eiser dit niet heeft aangetoond. Verweerder mocht vinden dat uit de stukken niet blijkt dat [naam] heeft gewerkt als officier dan wel assistent-officier van Justitie voor het OM. Verweerder mocht daarbij betrekken dat [naam] niet voor komt in de lijsten waarin de functie van officier van justitie wordt gepubliceerd. Eisers standpunt dat er sprake is van een CAS-constructie en dat [naam] daarom niet in de lijsten voorkomt, volgt de rechtbank niet. Verweerder heeft daarnaast terecht tegengeworpen dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard over de functie van [naam]. Eerst stelt eiser namelijk dat [naam] 40 jaar lang als officier van justitie heeft gewerkt in Lima en vervolgens stelt eiser dat [naam] als assistent-officier van justitie heeft gewerkt. Gezien uit de door eiser overgelegde stukken niet blijkt dat [naam] als officier van justitie heeft gewerkt, mocht verweerder zich op het standpunt stellen dat [naam] niet over een dusdanige machtspositie of netwerk beschikt dat aangifte tegen hem op voorhand zinloos zou zijn geweest.
6.2
Verder mocht verweerder tegenwerpen dat eiser zijn aanvraag niet zo spoedig mogelijk heeft ingediend en dat hij daarvoor geen goede verklaring heeft gegeven. Eiser heeft pas twee maanden na zijn aankomst in Nederland asiel aangevraagd. Dat eiser niet wist hoe de asielprocedure in Nederland werkt, mocht verweerder geen verschoonbare reden vinden. Gezien het opleidingsniveau en de omstandigheid dat eiser tijd had om zijn reis voor te bereiden, mocht verweerder verwachten dat eiser zich in de Nederlandse asielprocedure had verdiept. Verweerder mocht daarbij ook betrekken dat hij een netwerk had in Nederland en dat hij direct bij aankomst in Schiphol naar de autoriteiten had kunnen gaan.
Mocht verweerder vinden dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer te vrezen heeft voor vervolging of een reëel risico loopt op ernstige schade?
7. Verweerder mocht vinden dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer te vrezen heeft voor vervolging of een reëel risico loopt op ernstige schade als bedoeld in artikel 3 van het EVRM. Uit artikel 3.37a van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 volgt dat actoren van vervolging of ernstige schade onder meer kunnen zijn: de staat, partijen of organisaties die de staat of een aanzienlijk deel van zijn grondgebied beheersen, of niet-overheidsactoren indien de staat of machthebber van het grondgebied geen bescherming kunnen of willen bieden tegen vervolging dan wel ernstige schade.
7.1.
Gelet op het voorgaande, is in deze zaak van belang de vraag of [naam] een dusdanige machtspositie heeft dat hij onderdeel uit maakt van de staat of dat het niet mogelijk is bescherming tegen hem in te roepen. Zoals reeds is overwogen, mocht verweerder zich op het standpunt stellen dat niet is gebleken dat [naam] voor het OM heeft gewerkt of dat hij over een dusdanige machtspositie of netwerk beschikt dat aangifte tegen hem op voorhand niet mogelijk is. Los van de vraag of [naam] de dader is van het seksueel misbruik en of hij bedreigingen naar eiser heeft geuit, kan [naam] niet worden aangemerkt als actor van vervolging of ernstige schade. Er is daarom geen grond voor het verlenen van een asielvergunning. Verweerder mocht zich dan ook op het standpunt stellen dat eiser bij terugkeer niet te vrezen heeft voor vervolging als bedoeld in het Vluchtelingenverdrag dan wel een reëel risico loopt op ernstige schade als bedoeld in artikel 3 van het EVRM. Alhoewel niet in geschil is dat eiser seksueel is misbruikt en de rechtbank begrijpt dat dit een enorme impact heeft (gehad) op eiser, kan dit het voorgaande niet anders maken.
8. Gelet op het voorgaande, behoeven de rest van de beroepsgronden geen bespreking meer.

Conclusie en gevolgen

9. De rechtbank komt tot de conclusie dat verweerder de aanvraag van eiser terecht als ongegrond mocht afwijzen. Het beroep is ongegrond.
10. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Holleman, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Vlassak, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 31, zesde lid, onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Artikel 31, zesde lid, onder d, van de Vw.
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
4.Artikel 31, vijfde lid, van de Vw.