ECLI:NL:RBDHA:2025:18274

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 augustus 2025
Publicatiedatum
3 oktober 2025
Zaaknummer
NL25.30743 en NL25.30744
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Algerijnse eiser wegens ongeloofwaardige verklaringen over drugshandel en bedreigingen

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de afwijzing van een asielaanvraag door een Algerijnse eiser. De eiser heeft op 17 juni 2025 een opvolgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ingediend, maar deze werd op 4 juli 2025 door de minister van Asiel en Migratie afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft het beroep van de eiser op 7 augustus 2025 behandeld, waarbij de eiser en zijn gemachtigde afwezig waren. De minister werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De eiser heeft verklaard dat hij betrokken was bij drugshandel en bedreigd werd door handelaren, wat hem deed besluiten Algerije te verlaten. De rechtbank oordeelt dat de verklaringen van de eiser over zijn asielmotieven niet geloofwaardig zijn. De rechtbank stelt vast dat de identiteit en nationaliteit van de eiser geloofwaardig zijn, maar dat de verklaringen over de drugshandel en de bedreigingen inconsistent en niet onderbouwd zijn. De rechtbank concludeert dat de eiser niet in grote lijnen als geloofwaardig kan worden beschouwd en dat hij bij terugkeer naar Algerije geen gegronde vrees voor vervolging heeft.

De rechtbank wijst het beroep van de eiser ongegrond en verklaart dat er geen aanleiding is voor het treffen van een voorlopige voorziening. De eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, in aanwezigheid van mr. S. Vlassak, griffier. De eiser kan binnen een week na verzending van de uitspraak hoger beroep aantekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.30743 en NL25.30744

uitspraak van de enkelvoudige kamer en voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. S. Oukil),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. S.S.H. Orsel).

Procesverloop

1. Eiser heeft op 17 juni 2025 een opvolgende aanvraag voor verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd gedaan. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 4 juli 2025 deze aanvraag in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond en bepaald dat eiser geen reguliere verblijfsvergunning krijgt als gevolg van de toepassing van artikel 8 van het EVRM [1] .
1.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 7 augustus 2025 samen met het verzoek om een voorlopige voorziening, op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde waren met voorafgaande kennisgeving afwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat de zaak over?
Het asielrelaas
2. Eiser heeft de Algerijnse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1994. Eiser heeft verklaard dat hij contact heeft gekregen met drugshandelaren voor wie hij hasj moest verhandelen. Eiser stelt dat hij de hasj is kwijtgeraakt, als gevolg daarvan door de handelaren is bedreigd en vervolgens uit Algerije is vertrokken. Eiser heeft daarnaast verklaard dat hij een relatie heeft met een Nederlandse vrouw, die zwanger is van zijn kind.
Het bestreden besluit
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende asielmotieven:
eisers identiteit, nationaliteit en herkomst (ook wel het eerste asielmotief); en
de mislukte drugshandel en de bedreiging door de drugshandelaren (ook wel het tweede asielmotief).
3.1
Verweerder vindt eisers identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig. Verweerder vindt de mislukte drugshandel en de bedreiging door de drugshandelaren niet geloofwaardig, omdat eisers verklaringen geen samenhangend en aannemelijk geheel vormen [2] . Daarnaast heeft eiser zijn asielaanvraag niet zo spoedig mogelijk ingediend en heeft hij daarvoor geen goede verklaring. [3] Eiser kan daarom niet in grote lijnen als geloofwaardig worden beschouwd. [4] Verweerder vindt dat eiser bij terugkeer geen gegronde vrees voor vervolging heeft als bedoeld in het Vluchtelingenverdrag en geen reëel risico loopt op ernstige schade als bedoeld in artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest [5] .
Wat vindt eiser in beroep?
4. Allereerst vindt eiser dat ondeugdelijk is gemotiveerd waarom het niet indienen van objectieve documenten die de verklaringen zouden kunnen ondersteunen, expliciet als een negatieve geloofwaardigheidsindicator wordt benoemd. Verder vindt eiser dat verweerder de mislukte drugshandel en de bedreigingen door de drugshandelaren ten onrechte ongeloofwaardig heeft gevonden. Eiser is namelijk van mening dat hij wel consistent en gedetailleerd heeft verklaard over zijn problemen met de mislukte drugshandel. Ten slotte vindt eiser dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat er geen sprake is van familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
WI 2024/6
6. Voor zover eiser zich op het standpunt stelt dat niet goed is gemotiveerd waarom het niet indienen van objectieve documenten als een negatieve geloofwaardigheidsindicator wordt aangemerkt, overweegt de rechtbank dat eiser dit ook in de zienswijze naar voren heeft gebracht. Verweerder heeft in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd dat het niet indienen van objectieve documenten niet als een negatieve geloofwaardigheidsindicator wordt gezien, in die zin dat het wel relevant is voor de beoordeling maar niet zonder meer maakt dat het relaas als gevolg daarvan overtuigender moet zijn om geloofwaardig te worden geacht. Eiser heeft niet inzichtelijk gemaakt waarom deze motivering niet juist is, hetgeen wel op zijn weg had gelegen.
Mocht verweerder het tweede asielmotief ongeloofwaardig vinden?
7. Verweerder mocht vinden dat eisers verklaringen geen samenhangend en aannemelijk geheel vormen. Verweerder mocht daarbij betrekken dat het tijdstip waarop eiser zijn asielmotief naar voren heeft gebracht ernstige afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van het asielmotief. Van eiser mag namelijk worden verwacht dat hij zijn asielmotief zo snel mogelijk naar voren brengt. [6] Verder mocht verweerder vinden dat eiser summier en vaag over de drugsdeal en de drugshandelaren heeft verklaard. Eisers standpunt dat hij ten aanzien van zijn problemen vanwege de drugshandel consistent en gedetailleerd heeft verklaard, heeft hij op geen enkele wijze geconcretiseerd of onderbouwd. De rechtbank volgt dit daarom niet. Eisers standpunt dat verweerder nadere vragen had moeten stellen bij onduidelijkheden volgt de rechtbank ook niet, nu het in beginsel aan eiser is om zijn asielrelaas naar voren te brengen.
7.1.
Daarbij komt dat verweerder er terecht op heeft gewezen dat eiser wisselend heeft verklaard over de gebeurtenissen in de periode voorafgaand aan zijn vertrek. Eiser verklaart aan de ene kant dat de politie de hasjhandel had meegenomen en dat hij 14 dagen later uit Algerije is vertrokken. [7] Aan de andere kant verklaart eiser dat hij na het incident met de hasj 3 tot 4 maanden lang bedreigd is en toen is vertrokken. [8] Verweerder mocht zich op het standpunt stellen dat van eiser mag worden verwacht dat hij hier eenduidig over verklaart, nu dit de directe aanleiding is geweest voor zijn vertrek.
Familie- en gezinsleven in de zin van artikel 8 EVRM?
8. De rechtbank overweegt dat deze beroepsgrond een herhaling van de zienswijze is. Verweerder heeft in het bestreden besluit op de zienswijze gereageerd. Eiser heeft in beroep niet aangegeven waarom de reactie van verweerder tekortschiet, hetgeen wel op zijn weg had gelegen. Verweerder heeft niet ten onrechte geoordeeld dat hetgeen eiser heeft gesteld en heeft overgelegd om zijn gestelde relatie te onderbouwen, onvoldoende aannemelijk maakt dat sprake is van gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

9. De rechtbank komt tot de conclusie dat verweerder de asielaanvraag mocht afwijzen en er evenmin aanleiding was een reguliere vergunning te verlenen. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en dat het bestreden besluit in stand blijft.
10. Omdat op het beroep is beslist, bestaat er geen aanleiding meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
11. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. S. Vlassak, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Artikel 31, zesde lid, onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
3.Artikel 31, zesde lid, onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
4.Artikel 31, zesde lid, onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
5.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
6.Artikel 4, eerste lid van de Kwalificatierichtlijn (2011/95/EU).
7.Nader gehoor, bladzijde 6.
8.Nader gehoor, bladzijde 7.