ECLI:NL:RBDHA:2025:18261

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 september 2025
Publicatiedatum
3 oktober 2025
Zaaknummer
NL25.32387 en NL25.32388
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Nigeriaanse eiser met internationale bescherming in Frankrijk en de beoordeling van het interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 30 september 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Nigeriaanse eiser en de minister van Asiel en Migratie. De eiser had op 1 mei 2025 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag werd door de minister op 11 juli 2025 niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft het beroep van de eiser op 16 september 2025 behandeld, waarbij de eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de minister en een tolk. De eiser heeft verklaard dat hij in Frankrijk seksueel is misbruikt en bedreigd door de Nigeriaanse gemeenschap vanwege zijn genderidentiteit. De minister heeft de aanvraag niet-ontvankelijk verklaard op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, omdat de eiser sinds 29 juni 2018 internationale bescherming in Frankrijk heeft.

De rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft gesteld dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Frankrijk een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM. De rechtbank concludeert dat de minister niet gehouden was om nader onderzoek te verrichten naar de medische omstandigheden van de eiser, omdat de aanvraag niet-ontvankelijk was verklaard. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is informatie gegeven over de mogelijkheid van hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.32387 en NL25.32388
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [v-nummer] , eiser/verzoeker (hierna: eiser)
(gemachtigde: mr. J.J. Bronsveld),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. G. Erdal).

Procesverloop

1. Eiser heeft op 1 mei 2025 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 11 juli 2025 deze aanvraag in de algemene procedure niet-ontvankelijk verklaard.
1.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 16 september 2025, samen met het verzoek om een voorlopige voorziening, op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde, N. Atanasova als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser heeft de Nigeriaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 2000. Eiser heeft voor zijn asielrelaas verklaard dat hij in Frankrijk seksueel is misbruikt en is aangevallen door mensen van de Nigeriaanse gemeenschap. Dit vanwege het feit dat eiser in transitie is en de gemeenschap zich voor hem schaamt. Daarnaast is eiser bedreigd en aangevallen door familie van degene die zijn vrouw heeft verkracht, omdat hun aanklacht tegen de dader ertoe heeft geleid dat hij een gevangenisstraf heeft gekregen. De politie heeft eiser ondanks verzoek om hulp daarbij niet willen helpen. Verder geeft eiser aan in Frankrijk niet langer voor hem noodzakelijke medische zorg vergoed te krijgen.
2.1.
Verweerder heeft de asielaanvraag niet-ontvankelijk verklaard [1] , omdat eiser sinds 29 juni 2018 internationale bescherming in Frankrijk heeft. Hierbij overweegt verweerder dat eiser daarom ook voldoende band heeft met Frankrijk dat het redelijkerwijs van hem verwacht kan worden dat hij daar naartoe teruggaat [2] . Verder is niet gebleken dat verweerder ten aanzien van Frankrijk niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uit kan gaan. Verweerder is zodoende voornemens eiser over te dragen aan de Franse autoriteiten.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser verwijst in de eerste plaats naar zijn zienswijze. Het bestreden besluit is onzorgvuldig tot stand gekomen, nu verweerder niet of nauwelijks op de zienswijze is ingegaan. Daarnaast betwist verweerder de aangevoerde feiten en omstandigheden niet, maar stelt enkel dat de documentatie hiervan ontbreekt. Dit maakt het asielrelaas niet ongeloofwaardig en eiser moet het voordeel van de twijfel gegeven worden. Gelet op eisers traumatische ervaringen in combinatie met het ontbreken van mogelijkheden om zijn medische behandeling voort te zetten, is verder verweerder gehouden om nader onderzoek te verrichten, zoals een BMA [3] -onderzoek. Ten slotte had verweerder moeten beoordelen of terugkeer naar Frankrijk onomkeerbare gevolgen zou hebben voor eisers gezondheid. Zeker gelet op het feit dat eiser een kwetsbaar persoon is.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
Zienswijze
5. Uit het in algemene zin verwijzen naar de zienswijze kan de rechtbank niet afleiden waarom eiser van oordeel is dat het besluit onrechtmatig tot stand is gekomen dan wel gebreken bevat. Hierbij heeft eiser ook niet gespecificeerd waar verweerder volgens hem met het bestreden besluit niet of nauwelijks op heeft gereageerd. De rechtbank ziet hierin dan ook geen toegelichte beroepsgrond.
Geloofwaardigheid
6. Voor zover eiser zich beroept op de geloofwaardigheid van het asielrelaas en betoogt dat eiser het voordeel van de twijfel moet worden gegeven, overweegt de rechtbank dat dit niet relevant is in de onderhavige zaak. Nu eiser internationale bescherming heeft in Frankrijk, heeft verweerder de geloofwaardigheid van het asielrelaas niet getoetst. Om die reden is er ook geen sprake van het voordeel van de twijfel.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
7. De rechtbank stelt vast dat eiser sinds 29 juni 2018 in het bezit is van een (tijdelijke) verblijfsvergunning asiel. Daarnaast stelt de rechtbank voorop dat het uitgangspunt is dat verweerder op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan mag uitgaan dat lidstaten van de Europese Unie hun verdragsverplichtingen tegenover asielzoekers zullen nakomen. Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken als eiser aannemelijk maakt dat het asiel- en opvangsysteem dusdanige tekortkomingen vertoont dat hij bij overdracht aan Frankrijk een reëel risico loopt op een behandeling strijdig met artikel 3 van het EVRM [4] of artikel 4 van het Handvest [5] . Om onder de tekortkomingen van artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest te vallen, moeten deze een hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken [6] . Of deze bereikt wordt, hangt af van de gegevens in de zaak.
6.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser er niet in is geslaagd om het voorgaande aannemelijk te maken. Eiser heeft verklaard dat hij in Frankrijk seksueel is misbruikt, is aangevallen door mensen van de Nigeriaanse gemeenschap en is bedreigd en aangevallen door de familie van degene die zijn vrouw heeft verkracht. Van eiser mag worden verwacht dat hij zich bij voorkomende problemen met de Franse asielprocedure, opvang, of anderszins, beklaagt bij de (hogere) Franse autoriteiten. Verweerder heeft eiser kunnen tegenwerpen dat hij volgens zijn eigen verklaring slechts één keer in maart 2025 voor zijn vertrek aangifte heeft gedaan en dat hij deze aangifte niet heeft afgewacht. Hiermee heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat het voor hem niet mogelijk is om zich bij de Franse autoriteiten te beklagen. Hieruit blijkt evenmin dat de Franse autoriteiten hem niet kunnen of willen helpen, dan wel dat het inroepen van hulp bij voorbaat zinloos is. Daarnaast is niet gesteld of gebleken dat eiser bij terugkeer naar Frankrijk terechtkomt in een staat van verregaande materiële deprivatie. Uit eisers verklaring volgt immers dat hij, los van de gestelde problemen, toegang heeft gehad tot onderdak, werk en medische zorg – in ieder geval totdat zijn zorgverzekering werd stopgezet dan wel gewijzigd. Bovendien heeft eiser geen verklaring kunnen geven waarom zijn zorgverzekering zou zijn stopgezet.
Medische omstandigheden
8. Op grond van artikel 6.1e, eerste lid, van het Vb wordt bij afwijzing van een aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ambtshalve beoordeeld of er reden is voor toepassing van artikel 64 van de Vw. In het tweede lid van artikel 6.1e van het Vb staat dat het eerste lid niet van toepassing is, indien de aanvraag nietontvankelijk is verklaard op grond van artikel 30a van de Vw.
8.1.
Nu verweerder de asielaanvraag niet-ontvankelijk heeft verklaard, is verweerder, gelet op het voorgaande, niet gehouden om te beoordelen of terugkeer naar Frankrijk onomkeerbare gevolgen zou hebben voor de gezondheid van eiser dan wel nader onderzoek te verrichten door middel van een BMA-advies. Verweerder heeft dit dus niet hoeven betrekken bij zijn beoordeling. Voor zover eiser zich beroept op het standpunt dat hij zijn medische behandeling in Frankrijk niet kan voortzetten, overweegt de rechtbank dat verweerder zich op het standpunt mocht stellen dat uit het AIDA-rapport 2024, update 2025, volgt dat eiser als bezitter van een verblijfsvergunning internationale bescherming dezelfde rechten heeft als Franse burgers. Eiser kan zich bij medische problemen daarom wenden tot de Franse autoriteiten.

Conclusie en gevolgen

9. De rechtbank komt tot de conclusie dat verweerder de asielaanvraag niet-ontvankelijk mocht verklaren. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en dat het bestreden besluit in stand blijft.
9.1.
Omdat op het beroep is beslist, bestaat er geen aanleiding meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
9.2.
Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. S. Vlassak, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Zie artikel 3.106a, tweede en derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
3.Bureau Medische Advisering.
4.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
5.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
6.Zie ook het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:219, onder r.o. 89 en 90.