ECLI:NL:RBDHA:2025:18256

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 september 2025
Publicatiedatum
3 oktober 2025
Zaaknummer
C/09/688118 / FA RK 25-5136
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging voorlopige partneralimentatie in het kader van echtscheidingsprocedure met betrekking tot wijziging van omstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 september 2025 een beschikking gegeven in een procedure over voorlopige voorzieningen met betrekking tot partneralimentatie. De man, zonder bekende woon- en/of verblijfplaats, heeft op 7 juli 2025 een verzoek ingediend tot wijziging van de eerder vastgestelde partneralimentatie, die was vastgesteld op € 1.926,- bruto per maand. De man heeft zijn inkomen aanzienlijk zien dalen na zijn overstap van een zelfstandig ondernemerschap naar een loondienstverband, wat heeft geleid tot een bruto salaris van € 3.500,- per maand. De vrouw, die op een bekend adres woont, heeft verweer gevoerd tegen de wijziging van de alimentatie, stellende dat de man een vrijwillige inkomensdaling heeft ondergaan en dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van een relevante wijziging van omstandigheden.

De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van het verzoek van de man beoordeeld en vastgesteld dat er inderdaad sprake is van een wijziging van omstandigheden, aangezien het inkomen van de man significant is gedaald. De rechtbank heeft de draagkracht van de man berekend en vastgesteld dat hij in staat is om een partneralimentatie van € 778,- per maand te betalen, met ingang van 1 juli 2025. De rechtbank heeft het verzoek van de man om de duur van de alimentatieverplichting te beperken afgewezen, omdat hiervoor geen wettelijke grondslag bestaat. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 25-5136
Zaaknummer: C/09/688118
Datum beschikking: 10 september 2025

Voorlopige voorzieningen

Beschikking op het op 7 juli 2025 ingekomen verzoek van:

[de man] ,

de man,
zonder bekende woon- en/of verblijfplaats binnen en buiten Nederland,
advocaat: mr. M. Erik te Den Haag.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de vrouw] ,

de vrouw,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. A. Kaynak te Rotterdam.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift, met bijlagen;
  • het verweerschrift, met bijlagen, ingekomen op 21 augustus 2025;
  • het F9-formulier van 25 augustus 2025 van de vrouw, met brief en bijlagen.
Op 27 augustus 2025 is de zaak ter zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen:
  • de advocaat van de man;
  • de advocaat van de vrouw.
Van de zijde van de vrouw zijn pleitnotities overgelegd.

Verzoek en verweer

Bij beschikking van deze rechtbank van 19 december 2024 is, voor zover hier relevant:
  • bepaald dat de vrouw bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning;
  • bepaald dat de man aan de vrouw met ingang van de datum van de beschikking voorlopig een partneralimentatie van € 1.926,- bruto per maand zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
De man verzoekt voormelde beschikking te wijzigen in die zin dat de rechtbank:
- bepaalt dat de man met ingang van 1 april 2025 een partneralimentatie dient te voldoen van € 0,- althans een partneralimentatie zoals de rechtbank juist acht;
voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad en kosten rechtens.
De vrouw voert verweer dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken, kosten rechtens.

Feiten

  • Partijen zijn met elkaar gehuwd op [datum] 2023 te [plaats] .
  • De door de man op 13 november 2024 aanhangig gemaakte echtscheidingsprocedure is bij deze rechtbank bekend onder zaak- en rekestnummer C/09/675626 /
FA RK 24-8147.

Beoordeling

Procesbeslissing
Voorafgaand aan de mondelinge behandeling heeft de advocaat van de vrouw de rechtbank bericht dat de vrouw niet aanwezig kon zijn bij de zitting vanwege een herseninfarct. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de advocaat van de man aangegeven dat hij sinds de indiening van zijn verzoekschrift geen contact heeft kunnen krijgen met de man. Pas een dag geleden heeft hij van de man vernomen dat hij in het buitenland verblijft. De man had kennelijk eerder geen toegang tot zijn e-mail en dus ook niet tot berichten van zijn advocaat. De advocaat heeft niet met de man kunnen overleggen. De advocaat van de man heeft een aanhouding van uiterlijk twee weken voorgesteld om na overleg met de man schriftelijk te kunnen reageren op het verweerschrift, waarna de vrouw eventueel schriftelijk kan reageren. De advocaat van de vrouw heeft op de zitting namens de vrouw niet ingestemd met dit voorstel, omdat de vrouw veel stress ervaart van deze procedure en de procedure dus niet onnodig lang wil laten duren.
Naar het oordeel van de rechtbank is een aanhouding niet nodig. Tijdens de mondelinge behandeling is het verzoek en het verweer inhoudelijk besproken met de advocaten. De rechtbank zal gelet op het karakter van een voorlopige voorziening als ordemaatregel een beslissing nemen op basis van de informatie waarover de rechtbank beschikt.
Partneralimentatie
Ontvankelijkheid
Op grond van artikel 824, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan een beschikking inhoudende voorlopige voorzieningen worden gewijzigd of ingetrokken indien de omstandigheden na het geven van de beschikking zijn gewijzigd of indien bij het geven van de beschikking in zodanige mate van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan dat, alle betrokken belangen in aanmerking genomen, de voorlopige voorzieningen niet in stand kan blijven.
Bij de toepassing van dit artikel geldt dat niet bij elke onjuistheid of onvolledigheid wijziging van de voorziening mogelijk is. Immers, met het opnemen van de zinsnede ‘in zodanige mate’ en ‘alle betrokken belangen in aanmerking genomen’ heeft de wetgever tot uitdrukking gebracht dat niet iedere onjuistheid of onvolledigheid van gegevens waarvan de rechtbank is uitgegaan tot een wijziging of intrekking kan leiden. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat het moet gaan om evidente, zeer sprekende gevallen en dat de wetgever een eventuele wijzigingsmogelijkheid aan een streng criterium heeft willen binden. Zou dit anders zijn, dan zou een verzoek tot wijziging van voorlopige voorzieningen kunnen worden gebruikt om een verzuim te herstellen of zou een verkapt hoger beroep mogelijk zijn, hetgeen niet de bedoeling is.
De man heeft een e-mailbericht overgelegd van zijn opdrachtgever waarin wordt aangegeven dat onzekerheid bestaat over het zzp-contract en dat de man moet overwegen een dienstverband aan te gaan zodat in lijn met de wet Deregulering Beoordeling Arbeidsrelaties (Wet DBA) wordt gehandeld. De man is inmiddels gestopt als zzp-er en werkt nu in loondienst. De man verdient daardoor veel minder dan eerst. De man heeft geprobeerd in overleg met de vrouw eruit te komen, maar zij reageert niet met haar inkomensgegevens en heeft het LBIO ingeschakeld.
Volgens de vrouw is sprake van een vrijwillige inkomensdaling. Het e-mailbericht van de opdrachtgever van de man is slechts een mededeling en geen opgelegde verplichting. Ook is sprake van een dienstverband voor bepaalde tijd, zodat geen sprake is van een structurele wijziging. De man heeft volgens de vrouw niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is van een relevante wijziging van omstandigheden.
De rechtbank overweegt als volgt.
De man had als zzp’er een winst uit onderneming van € 81.331,- per jaar, en volgens de door hem overgelegde arbeidsovereenkomst en loonstroken van april en mei 2025 verdient de man momenteel een brutosalaris van € 3.500,- per maand. Duidelijk is dus dat de man een significant lager inkomen heeft, zodat de rechtbank van oordeel is dat sprake is van een wijziging van omstandigheden. De rechtbank zal de man daarom ontvankelijk verklaren in zijn verzoek
Of sprake is van een wijziging van omstandigheden die van dien aard is dat zij, gegeven de strenge toets van artikel 824 Rv, tot wijziging van de voorlopige voorziening zou moeten leiden, zal de rechtbank hierna beoordelen.
Inhoudelijke beoordeling
Behoefte en aanvullende behoefte
In de vorige voorlopige voorziening beschikking is de huwelijksgerelateerde behoefte vastgesteld op € 3.942,- per maand. De aanvullende behoefte van de vrouw is vastgesteld op € 2.076,- netto per maand, wat neerkomt op € 4.034,- bruto per maand. Tijdens de mondelinge behandeling is met de advocaten besproken dat de draagkracht van de man de beperkende factor is, zodat het onderwerp ‘aanvullende behoefte’ niet opnieuw besproken zal worden.
Volgens de man moet in de nieuwe berekening voor wat betreft zijn draagkracht worden uitgegaan van een bruto salaris van € 3.500,- per maand, zoals blijkt uit zijn arbeidsovereenkomst en zijn loonstroken van april en mei 2025. De man had voorheen als zzp’er een opdrachtgever: detacheringsbedrijf The New Teacher. De man was toen gedetacheerd bij één school als docent lichamelijke opvoeding. Vanwege de strengere handhaving van de Wet DBA vanaf begin dit jaar is de man door The New Teacher geadviseerd in een andere constructie te werken. De man heeft daarom gekozen een dienstverband aan te gaan, dat heeft de man gedaan bij NextGen Profs. De advocaat van de man heeft aangegeven dat de man zelf ook geen belang heeft gehad bij een halvering van zijn inkomen, maar dat hij vanwege de voorgenomen handhaving van de Wet DBA geen andere keuze had. De man betwist deze keuze gemaakt te hebben om een lager bedrag aan alimentatie te betalen, zoals de vrouw stelt.
De vrouw stelt dat de man een verdiencapaciteit moet worden toegekend ter hoogte van zijn inkomen waarmee eerder is gerekend. Zij vermoedt dat de man een dienstverband is aangegaan om minder alimentatie te betalen. Zijn inkomensverlies is verwijtbaar en voor herstel vatbaar en dat moet de man worden toegerekend. Het is zijn keuze om nu in loondienst de helft te verdienen en de man heeft niet aangetoond waarom hij het niveau van € 81.331,- winst per jaar niet meer zou kunnen realiseren. De man zou zich op de markt kunnen herpositioneren en opdrachten kunnen verwerven op een vergelijkbaar niveau als voorheen.
De rechtbank overweegt als volgt.
Algemeen bekend is dat de Belastingdienst heeft aangekondigd strenger te handhaven op de Wet DBA. De rechtbank acht het daarom gerechtvaardigd dat de man een dienstverband is aangegaan. De rechtbank overweegt verder dat dit een voorlopige voorzieningenprocedure betreft waarin een ordemaatregel wordt genomen. Daarbij sluit de rechtbank – net als in de vorige procedure – zoveel mogelijk aan bij de feitelijke situatie van partijen. Hierin is naar het oordeel van de rechtbank geen plaats voor de discussie over de verdiencapaciteit van de man. Daarover is in deze procedure te weinig duidelijkheid en dit onderwerp leent zich meer voor de berekening van de definitieve partneralimentatie in de bodemprocedure.
Voor de nieuwe berekening van de draagkracht van de man zal de rechtbank aansluiten bij de door de man ingediende loonstroken van april en mei 2025, waaruit een bruto loon van € 3.500,- per maand volgt.
Volgens de vrouw moet ook rekening worden gehouden met een ‘extra bedrag’ van € 1.400,- per maand, dat uit zijn loonstrook april 2025 blijkt. Op de loonstrook wordt dit bedrag alleen ook weer in mindering gebracht, zodat het bruto maandsalaris uiteindelijk weer uitkomt op € 3.500,-. De rechtbank is daarom van oordeel dat het brutosalaris van € 3.500,- in aanmerking moet worden genomen voor de draagkracht. Daarvan uitgaand en rekening houdend met een vakantietoeslag van 8%, de algemene heffingskorting en de arbeidskorting, berekent de rechtbank het netto besteedbaar inkomen (NBI) van de man op € 3.037,- per maand.
De rechtbank zal voor de bepaling van de draagkracht van de man volgens de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie de daarbij behorende draagkrachtformule van 60% x
[NBI – (0,3 x NBI + 1310)] toepassen. Volgens de vrouw moet geen rekening worden gehouden met het woonbudget maar moet ervan worden uitgegaan dat de man geen woonlasten heeft, omdat hij bij zijn ouders woont. De rechtbank gaat daar niet in mee en zal wel rekening houden met het woonbudget. De advocaat van de man heeft namelijk aangegeven dat de man een financiële bijdrage betaalt aan zijn ouders voor de inwoning en dat hij ook op zoek is naar een eigen woonruimte. De man moet naar het oordeel van de rechtbank financieel in staat worden gesteld om andere woonruimte te kunnen betrekken en daarom moet ook rekening worden gehouden met woonlasten bij de berekening van de draagkracht.
Volgens bovenstaande formule bedraagt de draagkracht van de man:
60% x [3.037 – (911,10 + 1.310)] = afgerond € 490,- per maand.
Gebruteerd komt dit bedrag neer op € 778,- per maand.
Ingangsdatum
Volgens de man moet de nieuwe bijdrage ingaan per 1 april 2025 omdat hij per die datum in loondienst werkt. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de advocaat van de man aangegeven dat hij voor het laatst de partneralimentatie heeft betaald op 1 mei 2025. Het wijzigingsverzoek is vervolgens op 7 juli 2025 ingediend. De rechtbank zal daarom de gewijzigde partneralimentatie op 1 juli 2025 laten ingaan. Vanaf dat moment kon de vrouw redelijkerwijs pas rekening houden met een lagere partneralimentatie en zich daar financieel op instellen.
Duur voorlopige alimentatie
De man heeft, net zoals in de vorige procedure, betoogd dat de duur van de alimentatieverplichting moet worden beperkt wegens de korte duur van het huwelijk. Partijen zijn namelijk op [datum] 2023 gehuwd en op 8 november 2024 is het echtscheidingsverzoek ingediend. De vrouw heeft aangevoerd dat voor deze beperking in de voorlopige voorziening procedure geen wettelijk grondslag bestaat en dat de rechtbank hierop in haar eerdere beschikking al heeft beslist.
De rechtbank is opnieuw van oordeel dat voor de beperking van de duur van de partneralimentatie in deze procedure geen wettelijke grondslag bestaat en wijst dit verzoek af.
Conclusie
Het voorgaande brengt met zich dat de rechtbank de voorlopige partneralimentatie met ingang van 1 juli 2025 zal wijzigen en vaststellen op een bedrag van € 778,- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen. De rechtbank zal het meer of anders verzochte afwijzen.
Aanhechten berekening
De door de rechtbank gemaakte draagkrachtberekening is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
Proceskosten
Nu het een familierechtelijke kwestie betreft, ziet de rechtbank aanleiding de proceskosten tussen partijen te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.

Beslissing

De rechtbank – met wijziging in zoverre van de beschikking van deze rechtbank van 19 december 2024 – :
bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van 1 juli 2025 voorlopig een partneralimentatie van € 778,- per maand zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.S. Perniciaro, rechter, bijgestaan door mr. R.P. Bas als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 10 september 2025.