In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 september 2025 een beschikking gegeven in een rekestprocedure betreffende de verlenging van de alimentatietermijn. De vrouw, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. N.M. Zeeman, verzocht de rechtbank om de alimentatietermijn te verlengen tot 1 juni 2029 en om de man te verplichten een bedrag van € 1.700,- bruto per maand aan haar te betalen, met terugwerkende kracht vanaf 20 mei 2025. De man, die voorheen werd bijgestaan door mr. R. van Coolwijk, heeft geen verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen van 2000 tot 2013 gehuwd zijn geweest en dat er in 2013 een echtscheidingsconvenant is ondertekend waarin alimentatie was geregeld. Na een verzoening in 2016 is er een gewijzigd echtscheidingsconvenant opgesteld. De vrouw stelde dat de man zijn alimentatieverplichtingen niet nakwam, wat leidde tot inschakeling van het LBIO voor inning. De rechtbank heeft de relevante wetgeving, artikel 1:157 lid 7 BW, in overweging genomen en geconcludeerd dat de ongewijzigde beëindiging van de alimentatie niet redelijk was, gezien de afspraken in het gewijzigde echtscheidingsconvenant. De rechtbank heeft het verzoek van de vrouw toegewezen en de alimentatietermijn verlengd tot 1 juni 2029, met een maandelijkse betaling van € 1.700,- bruto, vermeerderd met wettelijke indexering. Het meer of anders verzochte is afgewezen.