In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 september 2025 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man, die in beperkte gemeenschap van goederen waren gehuwd. De vrouw verzocht om echtscheiding en om nevenvoorzieningen, waaronder de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap en partneralimentatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht, wat door de man niet is betwist, en heeft het verzoek tot echtscheiding toegewezen.
De vrouw heeft verzocht om partneralimentatie, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de man voldoende verdiencapaciteit heeft en dat zijn verzoek om alimentatie is afgewezen. De rechtbank heeft ook de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap behandeld, waarbij de echtelijke woning, inboedel, bankrekeningen en andere activa zijn verdeeld. De rechtbank heeft bepaald dat de vrouw de echtelijke woning kan overnemen, mits zij kan aantonen dat zij in staat is om de financiering te regelen.
Daarnaast zijn er afspraken gemaakt over de verdeling van de inboedel, de belastingteruggaaf en de nog openstaande schulden aan de ouders van de vrouw. De rechtbank heeft de vergoedingsrechten van de vrouw vastgesteld met betrekking tot haar investeringen in de echtelijke woning. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, met uitzondering van de echtscheiding zelf.