In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 juli 2025 uitspraak gedaan in een kort geding waarin een gedetineerde, aangeduid als [eiser], vorderingen heeft ingesteld tegen de Staat der Nederlanden. De eiser verzocht om verwijdering van zijn naam van de GVM-lijst, of in ieder geval om zijn status op de lijst te verlagen van 'hoog' naar 'verhoogd'. De rechtbank heeft de vorderingen van de eiser afgewezen. De eiser was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar wegens een poging tot doodslag in het verkeer en had een strafblad met diverse feiten. Hij verbleef in detentie en was betrokken bij smokkelactiviteiten vanuit de gevangenis, wat leidde tot zijn plaatsing op de GVM-lijst in de categorie 'hoog'. De rechtbank oordeelde dat de selectiefunctionaris in redelijkheid tot deze beslissing had kunnen komen, gezien de gedetailleerde rapportages van het Bureau Inlichtingen en Veiligheid (BIV) die de eiser koppelden aan smokkelmomenten. De rechtbank concludeerde dat de gedragingen van de eiser als voortgezet crimineel handelen konden worden gekwalificeerd, en dat de maatregelen die aan zijn GVM-status waren verbonden legitiem waren. De eiser werd in het ongelijk gesteld en moest de proceskosten betalen.