ECLI:NL:RBDHA:2025:1815

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 februari 2025
Publicatiedatum
11 februari 2025
Zaaknummer
09/044519-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van ontuchtige handelingen met een minderjarige

Op 7 februari 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het plegen van ontuchtige handelingen met een minderjarige. De verdachte, geboren in 1994, werd beschuldigd van seksuele handelingen met een meisje dat op het moment van de feiten vijftien jaar oud was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte meerdere keren in de periode van 15 december 2022 tot en met 5 januari 2023 ontuchtige handelingen heeft gepleegd met het slachtoffer, dat de leeftijd van twaalf maar nog niet van zestien jaren had bereikt. De rechtbank oordeelde dat de seksuele handelingen in strijd waren met de sociaal-ethische normen, vooral gezien het aanzienlijke leeftijdsverschil tussen de verdachte en het slachtoffer. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien weken, waarvan twee weken voorwaardelijk, en een taakstraf van 180 uren, te vervangen door 90 dagen hechtenis. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding aan het slachtoffer van € 5.184,42, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank benadrukte dat de verdachte zich had moeten vergewissen van de leeftijd van het slachtoffer, vooral gezien de waarschuwingen vanuit zijn omgeving dat het meisje er niet uitzag als meerderjarig.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/044519-24
Datum uitspraak: 7 februari 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1994 te [geboorteplaats 1] ,
BRP-adres: [adres] , [postcode] [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 24 januari 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S. Sleeswijk Visser en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. T. Kocabas naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 15 december 2022
tot en met 5 januari 2023 te Zoetermeer, althans in Nederland
met [naam 1] , geboren op [geboortedatum 2] 2007, die de leeftijd van twaalf jaren
maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige
handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel
binnendringen van het lichaam van die [naam 1] , te weten het meermalen, althans
eenmaal:
- brengen, duwen, houden en/of heen en weer bewegen van de penis en/of vingers
in de vagina van die [naam 1] ,
- brengen, duwen, houden en/of heen en weer bewegen van de penis in de mond
van die [naam 1] ,
- zich laten aftrekken door die [naam 1] .

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde. Op specifieke standpunten wordt hierna, voor zover relevant, nader ingegaan.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich met betrekking tot het ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1100-2023002795, van de politie eenheid Noord-Holland, district Noord-Holland-Noord, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 129).
1. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 24 januari 2025, voor zover inhoudende:
U vraagt mij hoe vaak ik seks heb gehad met [naam 1] . De seks heeft meerdere keren plaatsgevonden. Er is sprake geweest van vingeren, pijpen, aftrekken en likken van de vagina. De seks heeft plaatsgevonden bij mij thuis en één keer in de auto. We hebben seks gehad zonder condoom. We hebben seks gehad met oud en nieuw.
2. Het proces-verbaal van verhoor van getuige [naam 1] , opgemaakt op 4 april 2023, voor zover inhoudende (p. 72-73):
V: Wat kun je vertellen over de vrijwillige seks die er plaatsvond tussen [verdachte] en
jou?
A: Ik heb twee keer vrijwillige seks gehad, maar dat was niet fijn.
V: Wat voor seks is dat geweest?
A: Vaginale seks, beide keren.
V: Zijn er nog andere seksuele handelingen tussen jullie gebeurd?
A: Ja, voorspel. Hij had mij gevingerd, dat was ook niet fijn, het deed gewoon pijn.
Ik heb hem afgetrokken en gepijpt; dat was ook niet echt fijn. Hij heeft 1 keer mijn
vagina gelikt.
V: Waar vonden deze seksuele handelingen met hem plaats?
A: 1 Keer bij hem thuis en 1 keer bij hem in de auto.
V: In hoeverre maakte je gebruik van anticonceptiemiddelen?
A: Ik slik de pil al twee jaar, maar toen ik met Oud en Nieuw bij hem was, was ik die vergeten mee te nemen en we hadden toen toch seks gehad.
V: Je verklaarde dat je op 3 januari rond 12.00 uur weg wilde en gevraagd hebt om
kleding en [verdachte] je voor een keuze stelde. Je verklaarde dat je hem uiteindelijk zijn
zin hebt gegeven. Wat kun je daarover vertellen?
A: Vaginale seks en het was totaal niet fijn omdat het niet mijn eigen keuze was
geweest maar ik wilde graag kleding aan en naar het station worden gebracht, dus het was voor mijn eigen bestwil.
3. Het proces-verbaal van aangifte van [naam 2] namens [naam 1] , opgemaakt op 24 februari 2023, voor zover inhoudende (p. 50-51):
Pleegdatum/tijd: Tussen zaterdag 31 december 2022 om 12:00 uur en donderdag 5 januari 2023 om 16:00 uur
V: Waar is dit gebeurd?
A: In Zoetermeer. Zover ik weet bij een vriend van [verdachte] thuis bij [naam 3] .
Ze is op 15 december daarnaartoe gegaan, het kan zijn dat hij haar toen naar huis heeft gebracht. Ik heb hem toen niet gezien, maar ze stapte uit een auto, vandaar dat ik denk dat hij weet waar ik woon. [naam 1] zei dat hij haar naar huis had gebracht. Hij heeft haar ook nog een keer naar huis gebracht toen het heel glad was, dit is op 18 december geweest. Op 20 december is ze weer naar Zoetermeer gegaan. Op 28 december is ze daar weer heen gegaan, 29 december weer naar huis en toen de laatste keer 31 december is ze daar weer naar toe gegaan.
3.4.
Bewijsoverwegingen
In deze zaak staat niet ter discussie dat de seksuele handelingen tussen [naam 1] (hierna: [naam 1] ) en de verdachte hebben plaatsgevonden. De vraag is of deze handelingen zijn aan te merken als ontuchtige handelingen in de zin van artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht (oud).
De wetgever heeft met artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht (oud) bedoeld de seksuele integriteit van personen beneden de leeftijd van zestien jaar te beschermen, omdat zij zelf de draagwijdte van hun handelen nog niet kunnen overzien De leeftijd is een geobjectiveerd gegeven; opzet of schuld ten aanzien van de leeftijd is niet vereist. Volgens de Hoge Raad kan onder omstandigheden aan seksuele handelingen met een persoon tussen de twaalf en zestien jaren het ontuchtig karakter ontbreken. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn als het gaat om een vrijwillig contact tussen personen die slechts in geringe mate in leeftijd verschillen en eventueel een affectieve relatie hebben. Het gaat bij ontuchtige handelingen om handelingen van seksuele aard die in strijd zijn met de sociaal-ethische norm.
De verdachte was ten tijde van het ten laste gelegde 28 jaar; [naam 1] was vijftien jaar. Reeds het grote leeftijdsverschil brengt de rechtbank tot het oordeel dat het seksuele contact tussen beiden niet als sociaal-ethisch aanvaardbaar kan worden beschouwd. Gelet op de jeugdige leeftijd van [naam 1] kan het ook niet anders dan dat er in de ten laste gelegde periode in ieder geval sprake was van verschil in sociaal-emotionele ontwikkeling. De seksuele handelingen tussen beiden waren gelet hierop in strijd met de in de maatschappij algemeen aanvaarde sociaal-ethische normen. Dat het seksuele contact aanvankelijk vrijwillig was en [naam 1] zelf niet eerlijk tegen de verdachte is geweest over haar leeftijd, doet hier niet aan af. Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard niet om de legitimatie van aangeefster te hebben gevraagd noch heeft hij doorgevraagd over haar leeftijd omdat hij aangeefster onder meer op haar woord vertrouwde. De rechtbank wijst er in dit verband ook op dat verdachte door mensen in zijn directe omgeving is gewaarschuwd dat [naam 1] er niet uitzag alsof zij ouder was dan vijftien jaar. De verdachte had zich, ook in het licht van deze waarschuwingen van derden, op zijn minst ervan moeten vergewissen dat [naam 1] de leeftijd van achttien jaren had bereikt.
De rechtbank is daarom van oordeel dat zich geen specifieke omstandigheden voordoen die met zich brengen dat de seksuele gedragingen met [naam 1] geen ontuchtig karakter hadden. Gelet hierop zijn de gepleegde seksuele handelingen aan te merken als ontuchtig en acht de rechtbank het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot het ten laste gelegde feit van oordeel dat dit feit wettig en overtuigend is bewezen.
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij op meerdere tijdstippen in de periode van 15 december 2022
tot en met 5 januari 2023 te Zoetermeer, met [naam 1] , geboren op [geboortedatum 2] 2007, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel
binnendringen van het lichaam van die [naam 1] , te weten het meermalen:
- brengen, duwen, houden en heen en weer bewegen van de penis en vingers
in de vagina van die [naam 1] ,
- brengen, duwen, houden en heen en weer bewegen van de penis in de mond
van die [naam 1] ,
- zich laten aftrekken door die [naam 1] .

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 weken, waarvan 2 weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en als bijzondere voorwaarde een contactverbod met [naam 1] en/of haar moeder [naam 2] , en een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om aan de verdachte een taakstraf op te leggen voor de duur van 180 uren en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf met eventueel de bijzondere voorwaarden die de rechtbank noodzakelijk acht.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van vergaande ontuchtige handelingen met het slachtoffer [naam 1] van destijds vijftien jaar oud. De verdachte was op dat moment achtentwintig jaar oud, zodat sprake was van een aanzienlijk leeftijdsverschil. Dat is strafbaar, ook in het geval de minderjarige zelf het initiatief neemt tot de seksuele handelingen of daarmee instemt, zoals hier ten dele het geval lijkt te zijn geweest. De wetgever heeft er juist voor gekozen dit soort feiten strafbaar te stellen, omdat jongeren tussen twaalf en zestien jaar oud zich in een kwetsbare ontwikkelingsfase bevinden en zij vaak onvoldoende in staat zijn om zelf hun seksuele integriteit te bewaken en/of zelfstandig de (emotionele) gevolgen van seksueel contact in te schatten. Daar komt bij dat uit het dossier blijkt dat [naam 1] een kwetsbaar meisje was en de verdachte zich dit had moeten realiseren. Zo had [naam 1] eerder een suïcidepoging ondernomen en dit aan de verdachte verteld, waarna hij alarm heeft geslagen. De verdachte is daarnaast gewaarschuwd vanuit zijn directe omgeving dat [naam 1] waarschijnlijk niet meerderjarig was. Desondanks heeft hij zich niet vergewist van haar leeftijd en heeft hij vervolgens (meerdere malen) onbeschermde seks met haar gehad waardoor hij bovendien het risico op geslachtsziektes en zwangerschap op de koop toe heeft genomen. De verdachte had, mede gelet op het aanzienlijke leeftijdsverschil, beter moeten weten maar heeft zich kennelijk laten leiden door zijn eigen lustgevoelens. De rechtbank rekent hem dit aan.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 16 januari 2025. Hieruit volgt dat de verdachte niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van
30 april 2024. Hieruit volgt onder meer dat de verdachte bij zijn ouders woont, een progressieve spierziekte heeft waardoor hij grotendeels is afgekeurd om te werken en een uitkering ontvangt. Ook volgt hieruit dat er sterke aanwijzingen zijn dat sprake is van problematiek op het gebied van middelen, sociaal netwerk, psychosociaal functioneren en de houding van verdachte. Omdat hij echter niet meewerkt met de reclassering kan er geen volledige risico inschatting worden gemaakt. De reclassering spreekt van een hoog recidiverisico. De reclassering adviseert bij veroordeling van de verdachte hem op te leggen een deels voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, ambulante behandeling met de mogelijkheid tot een kortdurende klinische opname, een contactverbod, geen andere huisvesting zonder toestemming, meewerken met middelencontrole en het vermijden van contact met minderjarigen.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat aansluiting gezocht bij wat in vergelijkbare gevallen wordt opgelegd. Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van tien weken, waarvan twee weken voorwaardelijk met als bijzondere voorwaarde een contactverbod met [naam 1] passend en geboden. Daarnaast zal de rechtbank een taakstraf voor de duur van 180 uren (te vervangen door 90 dagen hechtenis) opleggen. Gelet op de houding van de verdachte en het feit dat er inmiddels sprake is van enig tijdsverloop, waarbij er geen nieuwe delicten zijn begaan, ziet de rechtbank – met de officier van justitie – geen meerwaarde in het opleggen van meer bijzondere voorwaarden.

7.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

[naam 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 11.348,42, te vermeerderen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit € 1.348,- aan materiële schade en
€ 10.000,- aan immateriële schade.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 6.348,- en tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij voor het overige.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om ten aanzien van de materiële schade de post gederfde inkomsten af te wijzen, nu deze post onvoldoende is onderbouwd. Voor de overige posten die zijn opgevoerd als materiële schade heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de verdediging verzocht het gevorderde bedrag flink te matigen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de posten ‘kosten morning-afterpil’, ‘reiskosten’ en ‘parkeerkosten’, is namens de verdachte niet (gemotiveerd) betwist en namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het bewezenverklaarde feit, ter grootte van het gevorderde bedrag voor die posten, te weten € 184,42 (€ 32,20 + 137,23 + 14,99).
Ten aanzien van de post ‘gederfde inkomsten’ is de rechtbank van oordeel dat deze post onvoldoende onderbouwd is. Er zijn loonstroken van de moeder van [naam 1] aangeleverd alsmede een overzicht van de dagen wanneer zij vrij heeft moeten nemen. Nu de moeder van [naam 1] in loondienst werkt, is het de rechtbank onduidelijk in hoeverre het verlof dat zij heeft moeten opnemen daadwerkelijk inkomen heeft gekost. Dit blijkt onvoldoende uit de stukken. De benadeelde partij gelegenheid geven om dit nader te onderbouwen zou naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De rechtbank verklaart de benadeelde partij voor dit deel van de vordering daarom niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan alleen bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Immateriële schade
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het bewezenverklaarde feit, wegens aantasting in de persoon, in de zin van art. 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek. Gelet op wat namens de benadeelde partij ter toelichting op haar vordering is aangevoerd, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 5.000,- . De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van immateriële schade voor het overige niet-ontvankelijk verklaren. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 5.184,42, bestaande uit € 184,42 aan materiële schade en € 5.000,- aan immateriële schade.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 5 januari 2023, zijnde de einddatum van het bewezenverklaarde feit.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het bewezen verklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door deze feiten aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 5.184,42, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 5 januari 2023 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 1] .

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 9, 14a, 14b, 14c, 36f, 245 van het Wetboek van Strafrecht;
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
TIEN (10) WEKEN;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
TWEE (2) WEKEN, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde:
- gedurende de proeftijd geen contact legt of laat leggen – direct of indirect – met
[naam 1] (geboren op [geboortedatum 2] 2007 te [geboorteplaats 2] ) zolang het Openbaar Ministerie dit noodzakelijk acht;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een taakstraf voor de tijd van
180 UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
90 DAGEN;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij deels toe tot een bedrag van € 5.148,42 en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 5 januari 2023 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam 1] ;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 5.148,42 vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 5 januari 2023 tot de dag waarop dit bedrag is betaald
;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 60 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.R. Aaron, voorzitter,
mr. L. Amperse, rechter,
mr. Y.H.M. de Groot, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. I. Verhagen, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 februari 2025.