ECLI:NL:RBDHA:2025:1809

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 februari 2025
Publicatiedatum
11 februari 2025
Zaaknummer
NL25.2437
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en verlenging van de maatregel van bewaring in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 3 februari 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen de verlenging van een maatregel van bewaring van een vreemdeling. De minister van Asiel en Migratie had op 18 juli 2024 de maatregel van bewaring opgelegd op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Deze maatregel werd op 13 januari 2025 met maximaal twaalf maanden verlengd. De vreemdeling, eiser, heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om schadevergoeding. Tijdens de zitting op 27 januari 2025 was eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, en werd de minister vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris in het verlengingsbesluit moet nagaan of er voldaan is aan de voorwaarden voor verlenging van de maatregel van bewaring. Eiser stelde dat er niet voldaan was aan deze voorwaarden, omdat er een laissez passer was afgegeven, wat volgens hem zijn identiteit vaststelde. De rechtbank oordeelde echter dat de minister voldoende had gemotiveerd waarom de voorwaarden voor verlenging waren voldaan, aangezien eiser geen documenten had overgelegd ter onderbouwing van zijn identiteit en nationaliteit.

De rechtbank concludeerde dat de belangen van de minister om eiser in bewaring te houden zwaarder wegen dan de belangen van eiser om in vrijheid te verblijven. Eiser had zich eerder niet aan het toezicht gehouden en had zijn vertrek gefrustreerd door zich ongepast te gedragen in het vliegtuig. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 3 februari 2025.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.2437
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. R.M. Seth Paul),

en

de Minister van Asiel en Migratie, de minister

(gemachtigde: S. Kowsari).

Procesverloop

De minister heeft op 18 juli 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort. Bij besluit van 13 januari 2025 heeft de minister de maatregel van bewaring met ten hoogste twaalf maanden verlengd.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel en tegen het verlengingsbesluit beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
De rechtbank heeft het beroep op 27 januari 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen mevrouw Lazar. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De staatssecretaris moet in het verlengingsbesluit conform het beleid van paragraaf A5/6.8 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) nagaan of er is voldaan aan de voorwaarden voor verlenging, of er nog voldoende gronden voor de bewaring zijn, of
de bewaring voor de vreemdeling onevenredig bezwarend is en of er zicht op uitzetting bestaat. Als dit voldoende gemotiveerd is, wordt hiermee voldaan aan alle uit de Terugkeerrichtlijn en het arrest Mahdi1 voortvloeiende vereisten voor het nemen van een verlengingsbesluit.
1. ECLI:EU:C:2014:1320
Motivering voorwaarden voor de verlenging
2. Eiser stelt dat er niet is voldaan aan de voorwaarden voor verlenging van de maatregel van bewaring. Daartoe voert eiser aan dat de documentatie niet ontbreekt want er is een laissez passer (lp) afgegeven. Volgens eiser staat zijn identiteit dan ook feitelijk vast en kan het niet meewerken aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit in het kader van het verlengingsbesluit niet meer worden tegengeworpen.
3. Volgens artikel 59, zesde lid, van de Vw mag de maatregel van bewaring met nog eens twaalf maanden worden verlengd, onder meer als de vreemdeling niet meewerkt aan zijn uitzetting. De rechtbank is van oordeel dat de minister voldoende heeft gemotiveerd waarom in het geval van eiser wordt voldaan aan de voorwaarden voor verlenging van de maatregel van bewaring. Eiser heeft namelijk geen enkel document kunnen overleggen ter onderbouwing van zijn identiteit en nationaliteit. Eiser heeft ook geen medewerking verleend of informatie verstrekt op grond waarvan het onderzoek naar zijn identiteit en nationaliteit kon worden bespoedigt. Dat er een lp is afgegeven maakt niet dat dit niet meer aan eiser kan worden tegengeworpen.

Bewaringsgronden

4. In het verlengingsbesluit staat dat eiser op 18 juli 2024 in bewaring is gesteld, omdat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en/of omdat eiser de voorbereiding van het vertrek of uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Vervolgens staat in het verlengingsbesluit dat de volgende gronden voor bewaring uit artikel 5.1b van het Vreemdelingenbesluit ten grondslag liggen aan het besluit tot verlenging van de bewaringstermijn:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3h. tot ongewenst vreemdeling is verklaard als bedoeld in artikel 67 van de Wet of tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Wet;
3i. heeft te kennen gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer of aan zijn verplichting tot vertrek naar de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 heeft gehouden.
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft.
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld; 4f. arbeid heeft verricht in strijd met de Wet Arbeid Vreemdelingen.
5. De minister heeft ter zitting toegelicht dat de zware grond 3h en de lichte gronden 4e en 4f niet langer aan eiser worden tegengeworpen.
6. De rechtbank stelt vast dat eiser de zware gronden onder 3a en 3b niet heeft betwist. Deze zware gronden zijn al voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. De geschilpunten over de overige gronden behoeven geen bespreking meer. De beroepsgrond slaagt niet.
Belangenafweging
7. Eiser stelt dat bij de afweging van de belangen de bewaring niet langer rechtvaardig is te achten, gelet op het feit dat hij over een paar dagen 9 maanden in bewaring zit. Volgens eiser wegen de belangen van de minister om hem vast te houden niet langer zwaarder dan de belangen van eiser om in vrijheid te verblijven.
8. De rechtbank is van oordeel dat de feiten en omstandigheden die eiser aanvoert in het kader van de belangenafweging geen aanleiding geven om de bewaring op te heffen. De rechtbank is van oordeel dat het voortduren van de bewaring mede komt door het gedrag van eiser. Op 11 januari 2025 stond er een vlucht gepland, echter heeft eiser zijn vertrek zelf gefrustreerd door te gaan schreeuwen in het vliegtuig. Hierdoor is eiser het vliegtuig uitgezet en bevindt hij zich nog steeds in bewaring. De minister heeft een nieuwe vlucht voor eiser gepland op 5 februari 2025. De minister blijft voortvarend handelen en werken aan de uitzetting van eiser. Naar het oordeel van de rechtbank wegen de belangen van de minister om eiser uit te zetten zwaarder dan de belangen van eiser om zich in vrijheid te stellen. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie

9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af..
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Lenstra, rechter, in aanwezigheid van R.A. Oelen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
03 februari 2025

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan voor zover daarbij is beslist over het verlengingsbesluit hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.
Tegen deze uitspraak staat voor zover daarbij is beslist over het voortduren van de bewaring geen rechtsmiddel open.