ECLI:NL:RBDHA:2025:1808

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 februari 2025
Publicatiedatum
11 februari 2025
Zaaknummer
NL25.2197
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van inreisverbod wegens onvoldoende motivering en belangenafweging

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 februari 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een inreisverbod opgelegd aan een eiser van Mexicaanse nationaliteit. De minister van Asiel en Migratie had op 14 januari 2025 een inreisverbod van twee jaar opgelegd aan de eiser, die hiertegen beroep instelde. Tijdens de zitting op 27 januari 2025 was de eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, en werd er een tolk ingeschakeld. De minister was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De rechtbank oordeelde dat het inreisverbod onvoldoende was gemotiveerd. De eiser voerde aan dat de minister geen zorgvuldige belangenafweging had gemaakt, vooral niet met betrekking tot het feit dat hij een zoon in Nederland heeft. De rechtbank stelde vast dat de minister niet had aangetoond dat alle relevante omstandigheden van de eiser in de besluitvorming waren betrokken. De rechtbank benadrukte dat de minister bij het opleggen van een inreisverbod een individuele belangenafweging moet maken, zoals vereist door de Terugkeerrichtlijn.

De rechtbank concludeerde dat de minister niet voldoende had gemotiveerd waarom een inreisverbod van twee jaar passend was in dit geval. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en verklaarde het beroep van de eiser gegrond. De rechtbank besloot geen proceskostenvergoeding toe te kennen, omdat de zaak gelijktijdig met een andere verwante zaak was behandeld, waarin de eiser wel een proceskostenvergoeding had gekregen. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 3 februari 2025.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.2197
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser
(gemachtigde: mr. R.M. Seth Paul),
en

de Minister van Asiel en Migratie, de minister

(gemachtigde: S. Kowsari).

Procesverloop

Bij besluit van 14 januari 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 27 januari 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen dhr. Fernandez Y Fernandez. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Mexicaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1995.
2. De rechtbank is van oordeel dat het inreisverbod onvoldoende is gemotiveerd. De rechtbank overweegt daarbij als volgt.
3. Eiser voert aan dat de minister bij het nemen van het besluit geen zorgvuldige belangenafweging heeft gemaakt. Uit het besluit volgt niet dat alle omstandigheden van eisers geval, waaronder het feit dat eiser een zoon in Nederland heeft, kenbaar zijn betrokken door de minister. Had de minister dat wel gedaan, dan had hij van het opleggen van het inreisverbod moeten afzien, althans een inreisverbod van kortere duur moeten opleggen. De minister stelt zich hierover op het standpunt dat het inreisverbod voldoende gemotiveerd is en er dus geen gebrek is. Op de zitting heeft de minister met betrekking tot de gestelde belangen van eiser overwogen dat eiser alleen digitaal contact heeft met zijn zoon en dat dit digitale contact ook kan blijven voortbestaan als eiser in Mexico is. De minister verzoekt de rechtbank deze nadere motivering in de procedure te betrekken en,
mocht de rechtbank tot het oordeel komen dat het besluit gebrekkig is gemotiveerd, dit gebrek te passeren op grond van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht.
4. De rechtbank stelt voorop dat de minister bij het opleggen van een inreisverbod kenbaar een individuele belangenafweging moet maken. Dit is ook in lijn met artikel 11, tweede lid, van de Terugkeerrichtlijn, waarin is bepaald dat de duur van het inreisverbod wordt bepaald volgens alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister onvoldoende gemotiveerd waarom in eisers’ geval een inreisverbod van twee jaar passend is. Hierbij is onder meer relevant dat de minister aan eiser tegenwerpt dat hij niet uit eigen beweging binnen de gestelde termijn Nederland, het grondgebied van de EU, EER en Zwitserland heeft verlaten, terwijl de minister eiser nog binnen die vertrektermijn in bewaring heeft gesteld. Daarmee is eiser ten dele de mogelijkheid ontnomen om vrijwillig te vertrekken. Op dit punt bevat het besluit een motiveringsgebrek. Daarnaast heeft de minister niet kenbaar betrokken of het belang van de zoon van eiser negatief wordt beïnvloed door het opleggen van het inreisverbod., terwijl hij dat wel had moeten doen. Ook op dit punt is het besluit gebrekkig gemotiveerd.
5. De toelichting van de minister op de zitting acht de rechtbank onvoldoende om de geconstateerde gebreken met toepassing van artikel 6:22 Awb te passeren. De beroepsgrond slaagt.
6. Het beroep tegen het inreisverbod is gegrond en de rechtbank vernietigt bestreden besluit. Over de proceskosten overweegt de rechtbank als volgt. Onderhavige zaak is middels hetzelfde beroepschrift als de zaak NL25.2155 (het beroep tegen de maatregel van bewaring) aanhangig gemaakt, en de zaken zijn, omdat zij sterk verwant zijn, gelijktijdig op zitting behandeld. Vanwege het spoedeisende karakter van de zaak NL25.2155 heeft de rechtbank ervoor gekozen om die zaak met voorrang af te doen. Het beroep in de zaak NL25.2155 is gegrond verklaard en aan eiser is een proceskostenvergoeding toegekend. Gelet op deze omstandigheden ziet de rechtbank geen aanleiding om ook in onderhavige zaak een proceskostenvergoeding aan eiser toe te kennen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het inreisverbod gegrond;
  • vernietigt bestreden besluit.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Lenstra, rechter, in aanwezigheid van R.A. Oelen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
03 februari 2025

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak voor zover die over bestreden besluit 2 gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.
Tegen deze uitspraak voor zover die over bestreden besluit 1 gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.