ECLI:NL:RBDHA:2025:18075
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening en onbevoegdheid voorzieningenrechter in asielzaak van derdelander uit Oekraïne
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 1 oktober 2025, behandelt de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening van een verzoeker met de Oekraïense nationaliteit. Het verzoek is verbonden aan een beroep tegen een brief van de minister van Asiel en Migratie, waarin de minister aankondigt dat de tijdelijke bescherming voor de verzoeker per 4 september 2025 zal eindigen. De verzoeker heeft gevraagd om schorsing van de vertrekplicht die ingaat vier weken na deze datum, tot de uitspraak in beroep. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat hij onbevoegd is om van het beroep kennis te nemen, omdat de brief van de minister geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Hierdoor is het verzoek om een voorlopige voorziening ook niet-ontvankelijk verklaard, aangezien er geen connexiteit is met een inhoudelijk beroep. De voorzieningenrechter heeft geen proceskostenveroordeling opgelegd, omdat er geen aanleiding voor was. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.