In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 augustus 2025 een beschikking gegeven in een procedure betreffende voorlopige voorzieningen. De vrouw heeft verzocht om vaststelling van een voorlopige partneralimentatie van € 2.000,- per maand, met ingang van de datum van de beschikking. De man heeft verweer gevoerd en stelt dat de afspraken uit het echtscheidingsconvenant van 2021 geldig zijn, ook zonder dat een echtscheiding is ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw en de man nog gehuwd zijn en dat er een wederzijdse onderhoudsplicht bestaat op grond van artikel 1:81 van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vrouw behoefte heeft aan een bijdrage van de man, maar heeft de voorlopige alimentatie vastgesteld op € 800,- per maand, in lijn met het eerder ondertekende convenant. De rechtbank heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders verzochte afgewezen. De beschikking is gegeven door mr. C.G. Meeder, rechter, en uitgesproken op de openbare zitting.