ECLI:NL:RBDHA:2025:18057

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 oktober 2025
Publicatiedatum
1 oktober 2025
Zaaknummer
C/09/691704 / KG ZA 25-920
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van de tenuitvoerlegging van kinderalimentatie in kort geding

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 7 oktober 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een vrouw en een man, die eerder met elkaar gehuwd zijn geweest. De vrouw heeft verzocht om schorsing van de tenuitvoerlegging van een eerdere beschikking van de rechtbank Amsterdam, waarin kinderalimentatie was vastgesteld. De vrouw stelt dat zij en de man in onderling overleg hebben afgesproken om af te zien van kinderalimentatie, mits zij geen hoger beroep zou instellen tegen de beschikking van 20 november 2019. De man heeft deze afspraak ontkend en stelt dat hij de kinderalimentatie nodig heeft om financieel rond te komen.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de vrouw aannemelijk heeft gemaakt dat de man misbruik maakt van zijn bevoegdheid door de executie van de beschikking voort te zetten. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de vrouw in een noodtoestand zal komen als de man de beschikking uitvoert, aangezien zij niet in staat is om de achterstallige kinderalimentatie te betalen. De voorzieningenrechter heeft daarom de tenuitvoerlegging van de beschikking van 20 november 2019 geschorst, voor zover deze de plicht van de vrouw tot betaling van kinderalimentatie aan de man betreft, totdat er onherroepelijk uitspraak is gedaan in de bodemprocedure tot wijziging van de kinderalimentatie. De overige vorderingen van de vrouw zijn afgewezen, en de proceskosten zijn gecompenseerd.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/691704 / KG ZA 25-920
Vonnis in kort geding van 7 oktober 2025
in de zaak van
[eiseres]te [woonplaats 1] ,
eiseres,
advocaat mr. T. Janssen te Utrecht,
tegen:
[gedaagde]te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
in persoon verschenen.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘de vrouw’ en ‘de man’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties;
- het bericht van 22 september 2025 van de advocaat van de vrouw, met productie;
- de op 23 september 2025 gehouden mondelinge behandeling.
1.2.
Tijdens de zitting is vonnis bepaald op vandaag.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest van [datum 1] 2009 tot [datum 2] 2015.
2.2.
Partijen zijn de ouders van de volgende nu nog minderjarige kinderen:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] , hierna: [minderjarige 1] ;
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] , hierna: [minderjarige 2] .
2.3.
Bij beschikking van 2 oktober 2015 van deze rechtbank is – voor zover hier van belang – de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie op nihil bepaald.
2.4.
Bij beschikking van 20 november 2019 van de rechtbank Amsterdam is – voor zover hier van belang – de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie voor [minderjarige 1] bepaald op € 28,- per maand en de door de vrouw aan de man te betalen kinderalimentatie voor [minderjarige 2] bepaald op € 160,- per maand.
2.5.
Op verzoek van de man is de beschikking van 20 november 2019 van de rechtbank Amsterdam op 2 september 2025 aan de vrouw door de deurwaarder betekend, met daarin een bevel tot betaling van een bedrag van € 9.173,72 aan achterstallige kinderalimentatie over de periode van augustus 2020 tot en met augustus 2025, betaling van de nog te verschijnen alimentatie vanaf 1 september 2025 en de kosten van het exploot.

3.Het geschil

3.1.
De vrouw vordert bij vonnis en uitvoerbaar bij voorraad – zakelijk weergegeven –:
- de executie van de beschikking van 20 november 2019 van de rechtbank Amsterdam met kenmerk C/13/626982 / FA RK 17/2283 en C/13/626999 / FA RK 17/2290 voor zover het de plicht van de vrouw tot betaling van de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen betreft te schorsen, totdat onherroepelijk is beslist in de bodemprocedure met kenmerk C/13/773054 / FA RK 25/5591;
- de man te veroordelen om de tussen partijen gemaakte afspraken, meer specifiek de afspraak dat over en weer geen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen wordt gevorderd, na te komen;
- indien en voor zover de man beslag heeft laten leggen op de bezittingen van de vrouw de man te veroordelen dit beslag met onmiddellijke ingang op te heffen op straffe van een dwangsom van € 2.000,- per dag dat de man hiermee in gebreke blijft, met een maximum van € 50.000,-;
- te bepalen dat de man zich dient te onthouden van het opstarten van enig (nieuw) executietraject en het (doen) leggen van beslagen ter zake van de beschikking van 20 november 2019, althans ter zake van enige daaruit voortvloeiende betalingsverplichting van de vrouw, totdat in de bodemprocedure tot wijziging van de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen onherroepelijk is beslist op straffe van een dwangsom van € 2.000,- per dag dat de man hiermee in gebreke blijft, met een maximum van € 50.000,-;
- de man primair te veroordelen in de werkelijke proceskosten begroot op € 3.000,- (exclusief btw) en in de gemaakte nakosten + P.M. en subsidiair te veroordelen in de kosten van het geding op basis van het liquidatietarief en in de gemaakte nakosten te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het in dezen te wijzen vonnis in kort geding alsmede in de wettelijke rente over deze kosten voor zover deze niet door de man zijn voldaan binnen twee dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis;
- althans te bepalen zoals het de voorzieningenrechter in goede justitie zal vermenen te behoren.
3.2.
Daartoe voert de vrouw – samengevat – het volgende aan. De vrouw stelt dat partijen na de beschikking van 20 november 2019 in onderling overleg hebben afgesproken over en weer af te zien van betaling van kinderalimentatie, mits de vrouw geen hoger beroep zou instellen tegen deze beschikking. Partijen hebben feitelijk uitvoering gegeven aan deze afspraak doordat zij over en weer geen kinderalimentatie aan elkaar hebben betaald. De vrouw heeft geen hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van 20 november 2019. Daarbij stelt de vrouw dat zij in een noodtoestand zal komen als de man de beschikking zal executeren en beslag laat leggen op de bezittingen van de vrouw. Hiertoe heeft de vrouw aangevoerd dat zij niet over de financiële middelen beschikt om de door de man gevorderde achterstallige kinderalimentatie en de toekomstige termijnen te voldoen. Oplegging van deze financiële lasten zal ertoe leiden dat de vrouw niet langer in staat is om de noodzakelijke en dagelijkse uitgaven voor haarzelf en de kinderen te bekostigen. Verder is er een bodemprocedure aanhangig waarin de vrouw om wijziging van de kinderalimentatie heeft verzocht, omdat ook [minderjarige 2] inmiddels volledig bij de vrouw verblijft en de man geen kosten voor [minderjarige 2] maakt. Beide kinderen verblijven sinds januari 2024 volledig bij de vrouw en de vrouw draagt alle kosten voor de kinderen. Gelet hierop is het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat de man in de tussentijd de beschikking van 20 november 2019 ten uitvoer zou leggen.
3.3.
De man heeft mondeling verweer gevoerd, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
Op de mondelinge behandeling heeft de man betwist dat partijen een afspraak met elkaar hebben gemaakt tot het over en weer afzien van kinderalimentatie. De man heeft gesteld dat hij financieel ten onder gaat indien het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een hoge kinderbijdrage in de bodemprocedure zal worden toegewezen en hij daarom de door de vrouw te betalen kinderalimentatie (alsnog) nodig heeft.
4.2.
De beschikking van 20 november 2019 op grond waarvan de vrouw kinderalimentatie aan de man dient te betalen is in kracht van gewijsde gegaan. In een executiegeschil kan de tenuitvoerlegging van de beschikking, die in kracht van gewijsde is gegaan, alleen worden geschorst, indien de (verdere) tenuitvoerlegging misbruik van bevoegdheid zou opleveren (zie het arrest van de Hoge Raad van 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026).
4.3.
De voorzieningenrechter volgt de stelling van de vrouw dat de man onder de gegeven omstandigheden misbruik van bevoegdheid maakt door over te gaan tot executie van de beschikking van 20 november 2019 en overweegt daartoe als volgt. Het is voorshands voldoende aannemelijk geworden dat partijen na het wijzen van de beschikking nadere afspraken hebben gemaakt. De blote ontkenning van die afspraak door de man volstaat niet, nu vaststaat dat partijen zich ook feitelijk dienovereenkomstig hebben gedragen. Over en weer zijn immers de in 2019 vastgestelde alimentatieverplichtingen nooit nagekomen. Dat strookt met de stelling van de vrouw dat nadere afspraken zijn gemaakt. Bij de vrouw is aldus ook het gerechtvaardigd vertrouwen gewekt dat de man geen kinderalimentatie zou incasseren. Daar komt bij dat de man niet heeft weersproken dat incasso van de achterstallige kinderalimentatie, al dan niet via beslaglegging, de vrouw in grote financiële problemen zal brengen. De vrouw heeft aannemelijk gemaakt dat zij hierdoor in een noodtoestand zal komen te verkeren en niet, althans onvoldoende, in haar eigen levensonderhoud en het levensonderhoud van de kinderen kan voorzien. Bovendien staat vast dat de kinderen beiden al geruime tijd bij de vrouw verblijven. Dat brengt met zich dat voorshands aannemelijk is dat in de bodemprocedure ook een wijziging van alimentatieverplichtingen zal volgen. Vanwege de hiervoor beschreven omstandigheden is de voorzieningenrechter van oordeel dat de man misbruik van zijn bevoegdheid maakt door voortzetting van de executie van de beschikking van 20 november 2019. De voorzieningenrechter zal de executie van de beschikking van 20 november 2019 dan ook schorsen, voor zover die de plicht van de vrouw tot betaling van kinderalimentatie aan de man betreft. De schorsing heeft te gelden totdat in de bodemprocedure onherroepelijk over de wijziging van de kinderalimentatie is beslist. In zoverre zal de voorzieningenrechter de vordering onder 1. van de vrouw toewijzen en de vorderingen voor het overige afwijzen. De voorzieningenrechter vertrouwt erop dat de man de instanties die belast zijn met de tenuitvoerlegging direct zal informeren over deze schorsing en de executie onmiddellijk zal (laten) stopzetten. Gelet op het voorgaande heeft de vrouw geen zelfstandig belang meer bij haar vordering onder 2. tot nakoming van de tussen partijen gemaakte afspraken. Die vordering zal dan ook worden afgewezen.
4.4.
De vorderingen onder 3. en 4. van de vrouw zal de voorzieningenrechter eveneens bij gebrek aan belang afwijzen. Hiertoe overweegt de voorzieningenrechter dat de man ter zitting te kennen heeft gegeven nog niet te zijn overgegaan tot het leggen van beslag op de bezittingen van de vrouw. Er is daarom geen grondslag voor de vordering tot opheffing van enig door de man gelegd beslag. Verder brengt schorsing van de executie van de beschikking van 20 november 2019 met zich dat de man niet alsnog beslag zal mogen leggen op de bezittingen van de vrouw, en een nieuw executietraject ook niet aan de orde kan zijn.
Proceskosten
4.5.
Ten aanzien van de proceskosten overweegt de voorzieningenrechter als volgt. De man beschikt over een executoriale titel en is daadwerkelijk gaan executeren. Tussen partijen bestond echter discussie over de vraag of executie van de beschikking onder de gegeven omstandigheden toelaatbaar was. De vrouw heeft daarom een procedure gestart. De voorzieningenrechter is van oordeel dat onder de gegeven omstandigheden aanleiding bestaat de proceskosten te compenseren. Daarbij weegt mee dat partijen ex-echtelieden zijn en de kwestie voortvloeit uit de echtscheiding en nadien gemaakte afspraken tussen partijen.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
bepaalt dat de tenuitvoerlegging van de beschikking van 20 november 2019 van de rechtbank Amsterdam wordt geschorst, voor zover die de plicht van de vrouw tot betaling van kinderalimentatie aan de man betreft, totdat onherroepelijk uitspraak is gedaan in de bodemprocedure tot wijziging van de kinderalimentatie;
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J. Hoekstra-van Vliet en in het openbaar uitgesproken op 7 oktober 2025.
EY