In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 februari 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de Minister van Asiel en Migratie. De eiseres, een vrouw van Ugandese nationaliteit, had een maatregel van bewaring opgelegd gekregen op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. De minister heeft de maatregel van bewaring op 23 januari 2025 opgeheven, maar de rechtbank moest beoordelen of deze bewaring rechtmatig was geweest.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom er niet kon worden volstaan met een lichter middel. Eiseres had een meewerkplicht, maar de minister had geen actie ondernomen om haar over te dragen aan Duitsland, waar zij zou kunnen meewerken. De rechtbank oordeelde dat de minister eiseres geen kans had gegeven om mee te werken aan haar overdracht en dat de maatregel van bewaring onrechtmatig was. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en kende eiseres een schadevergoeding toe van € 1.600,- voor de onrechtmatige vrijheidsontneming van 8 dagen, evenals een proceskostenvergoeding van € 1.814,- aan de rechtsbijstandverlener.
De uitspraak is openbaar gemaakt op 3 februari 2025 en tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.