ECLI:NL:RBDHA:2025:1801

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 februari 2025
Publicatiedatum
11 februari 2025
Zaaknummer
NL25.2171 NL25.2178
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring van een moeder met minderjarig kind en toekenning van schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 februari 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de Minister van Asiel en Migratie. De eiseres, een vrouw van Ugandese nationaliteit, had een maatregel van bewaring opgelegd gekregen op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. De minister heeft de maatregel van bewaring op 23 januari 2025 opgeheven, maar de rechtbank moest beoordelen of deze bewaring rechtmatig was geweest.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom er niet kon worden volstaan met een lichter middel. Eiseres had een meewerkplicht, maar de minister had geen actie ondernomen om haar over te dragen aan Duitsland, waar zij zou kunnen meewerken. De rechtbank oordeelde dat de minister eiseres geen kans had gegeven om mee te werken aan haar overdracht en dat de maatregel van bewaring onrechtmatig was. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en kende eiseres een schadevergoeding toe van € 1.600,- voor de onrechtmatige vrijheidsontneming van 8 dagen, evenals een proceskostenvergoeding van € 1.814,- aan de rechtsbijstandverlener.

De uitspraak is openbaar gemaakt op 3 februari 2025 en tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.2171
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

Mede namens haar minderjarige dochter
[naam]V-nummer: [V-nummer 1] en V-nummer: [V-nummer 2]
(gemachtigde: mr. F.W. Verweij),
en

de Minister van Asiel en Migratie, de minister

(gemachtigde: S. Kowsari).

Procesverloop

Bij besluit van 16 januari 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiseres de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De minister heeft op 23 januari 2025 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 27 januari 2025 op zitting behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of de bewaring van eiseres rechtmatig was.

Overwegingen

1. Eiseres stelt van Ugandese nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 2000. De dochter van eiseres stelt van Ugandese nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 2016.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiseres schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank, als de bewaring al is opgeheven vóór de
behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring, aan eiseres een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Dat betekent dat eiseres gelijk krijgt en schadevergoeding toegekend krijgt. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. Eiseres stelt dat de minister had moeten volstaan met het opleggen van een lichter middel. Daartoe voert eiseres aan dat de minister onterecht stelt dat eiseres zich niet zou houden aan haar meewerkplicht. De minister heeft namelijk na 18 december 2024, de dag dat haar beroep tegen de afwijzing van haar asielvergunning ongegrond is verklaard, geen actie meer ondernomen om haar over te dragen aan Duitsland waar aan zij zou kunnen meewerken.
5. De rechtbank is van oordeel dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom er niet kan worden volstaan met een lichter middel. Eiseres heeft een meewerkplicht en geen vertrekplicht. Het is aan eiseres om mee te werken aan de overdracht die door de minister in werking wordt gezet. Op 18 november 2024, dus nog voordat de rechtbank uitspraak had gedaan in de beroepsprocedure, heeft er voor het laatst een vertrekgesprek met eiseres plaatsgevonden. Tussen 18 december 2024 en 16 januari 2025 heeft de minister geen actie ondernomen om eiseres daadwerkelijk over te dragen, dit is de minister pas gaan doen toen eiseres al met haar dochter in bewaring zat. De rechtbank is van oordeel dat de minister eiseres geen kans heeft gegeven mee te werken aan haar overdracht. De minister mocht haar dit dus ook niet tegenwerpen. Hieruit volgt dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom er niet kon worden volstaan met het opleggen van een lichter middel. De beroepsgrond slaagt.

Conclusie

6. Het beroep is gegrond en de maatregel van bewaring was vanaf het moment van opleggen daarvan onrechtmatig.
7. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 8 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van 8 x € 100,- (verblijf detentiecentrum) = € 800,- maal 2 (eiseres en dochter), dus € 1.600,-.
8. De rechtbank veroordeelt de minister in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiseres een toevoeging is verleend, moet de minister de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiseres tot een bedrag van € 1.600,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.814,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Lenstra, rechter, in aanwezigheid van R.A. Oelen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
03 februari 2025

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.