Op 30 september 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de bewaring van een vreemdeling, eiseres, die door de minister van Asiel en Migratie op 16 september 2025 in bewaring is gesteld op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Tijdens de zitting op 23 september 2025, waar eiseres en haar gemachtigde via een beeldverbinding aanwezig waren, heeft de minister zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft de gronden van de maatregel van bewaring beoordeeld. De minister had als zware gronden aangevoerd dat eiseres Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen en zich gedurende enige tijd aan het toezicht heeft onttrokken. De rechtbank oordeelt dat deze gronden feitelijk juist zijn, aangezien eiseres op 23 juli 2025 met onbekende bestemming is vertrokken en zich pas na enige tijd opnieuw heeft gemeld. Ook de grond dat eiseres een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan Spanje is juist. De rechtbank concludeert dat de gronden van de maatregel van bewaring voldoende zijn om deze te rechtvaardigen.
Eiseres heeft ook aangevoerd dat er een lichter middel had moeten worden opgelegd, maar de rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft besloten tot inbewaringstelling, gezien het onttrekkingsrisico. De rechtbank heeft geen aanleiding gevonden om te twijfelen aan de rechtmatigheid van de maatregel. Uiteindelijk wordt het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. J.M. Emaus, rechter, en is openbaar gemaakt op 30 september 2025.