ECLI:NL:RBDHA:2025:17998

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 september 2025
Publicatiedatum
1 oktober 2025
Zaaknummer
NL25.44676
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een vreemdeling in het kader van de Vreemdelingenwet 2000 met betrekking tot Dublinverordening en onttrekkingsrisico

Op 30 september 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de bewaring van een vreemdeling, eiseres, die door de minister van Asiel en Migratie op 16 september 2025 in bewaring is gesteld op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Tijdens de zitting op 23 september 2025, waar eiseres en haar gemachtigde via een beeldverbinding aanwezig waren, heeft de minister zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft de gronden van de maatregel van bewaring beoordeeld. De minister had als zware gronden aangevoerd dat eiseres Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen en zich gedurende enige tijd aan het toezicht heeft onttrokken. De rechtbank oordeelt dat deze gronden feitelijk juist zijn, aangezien eiseres op 23 juli 2025 met onbekende bestemming is vertrokken en zich pas na enige tijd opnieuw heeft gemeld. Ook de grond dat eiseres een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan Spanje is juist. De rechtbank concludeert dat de gronden van de maatregel van bewaring voldoende zijn om deze te rechtvaardigen.

Eiseres heeft ook aangevoerd dat er een lichter middel had moeten worden opgelegd, maar de rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft besloten tot inbewaringstelling, gezien het onttrekkingsrisico. De rechtbank heeft geen aanleiding gevonden om te twijfelen aan de rechtmatigheid van de maatregel. Uiteindelijk wordt het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. J.M. Emaus, rechter, en is openbaar gemaakt op 30 september 2025.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.44676

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 september 2025 in de zaak tussen

[eiseres], v-nummer: [nummer], eiseres

(gemachtigde: mr. D.W.M. van Erp),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. J. Kaikai).

Procesverloop

Bij besluit van 16 september 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiseres de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 23 september 2025 op zitting behandeld. Eiseres en haar gemachtigde zijn, via een beeldverbinding, verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Kunnen de gronden de maatregel van bewaring dragen?
1. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiseres zich aan het toezicht zal onttrekken. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), als zware gronden vermeld dat eiseres:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van haar asielverzoek;
en als lichte gronden vermeld dat eiseres:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
1.1.
Eiseres betwist deze gronden. De minister heeft de zware grond 3b naar het oordeel van de rechtbank echter terecht tegengeworpen, omdat deze feitelijk juist is. Zoals de minister terecht aan deze grond ten grondslag legt is eiseres immers op 23 juli 2025 met onbekende bestemming vertrokken. Dat zij zich na enige tijd opnieuw heeft gemeld in Ter Apel, doet niet af aan de feitelijke juistheid van de grond. Eiseres heeft zich immers enkele maanden onttrokken aan het toezicht. Ook de zware grond 3k is feitelijk juist, aangezien eiseres op 7 april 2025 een overdrachtsbesluit heeft ontvangen waaruit blijkt dat de asielaanvraag van eiseres niet in behandeling wordt genomen en Spanje verantwoordelijk is. Vervolgens heeft eiseres zich na 10 september 2025 niet gemeld om aan te geven dat zij gebruik wil maken van de gefaciliteerde overdracht aan Spanje. Dat eiseres stelt mee te willen werken en geen geplande vlucht heeft gefrustreerd, houdt niet in dat deze zware grond niet tegengeworpen kan worden. Voor de zware grond 3b en 3k is voldoende dat zij feitelijk juist zijn. De lichte gronden 4c en 4d zijn ook feitelijk juist en voldoende toegelicht. [1] Deze gronden kunnen de maatregel van bewaring samen dragen en eiseres ook worden tegengeworpen. Wat eiseres heeft aangevoerd geeft geen aanleiding de gronden van de maatregel van bewaring onvoldoende te achten. Deze beroepsgrond slaagt niet.
1.2.
Het betoog van eiseres dat de minister het onttrekkingsrisico nader moet motiveren bij de tegenwerpingen van de zware gronden, [2] slaagt niet. Zoals de minister op de zitting terecht stelt volgt uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 25 maart 2020 [3] dat de minister enkel de feitelijke juistheid moet toelichten. De tegengeworpen zware gronden hebben namelijk betrekking op verwijtbare gedragingen of uitlatingen van eiseres waaruit al onmiddellijk een (significant) risico op onttrekken aan het toezicht volgt. In deze zin zijn zware gronden weerlegbare rechtsvermoedens. Dit rechtsvermoeden heeft eiseres onvoldoende weerlegd. Zoals onder 1.1 is weergegeven heeft de minister de feitelijke juistheid voldoende gemotiveerd. Hierdoor zijn er voldoende gronden van toepassing die de maatregel van bewaring kunnen dragen.
Had de minister kunnen volstaan met een lichter middel?
2. Eiseres voert aan dat er ten onrechte geen lichter middel is opgelegd. Eiseres wil namelijk meewerken aan de overdracht. De minister stelt ook ten onrechte dat zij met onbekende bestemming is vertrokken om haar overdracht te frustreren.
2.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank stelt voorop dat uit de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd volgt dat in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. De stelling dat eiseres wil meewerken, is geen reden om een lichter middel op te leggen. Dat eiseres niet de intentie had om de overdracht te frustreren neemt niet weg dat zij zich niet beschikbaar heeft gehouden voor de overdracht. Het onttrekkingsrisico volgt bovendien voldoende uit de gronden van bewaring.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
3. Los van de door eiseres aangevoerde beroepsgronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiseres verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [4]

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Emaus, rechter, in aanwezigheid van mr. N. El-Amrani, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.ABRvS 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
2.Hierbij wordt verwezen naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle van 19 augustus 2025, zaaknummers: NL25.36510 en NL25.36513.
3.ABRvS 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
4.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.