ECLI:NL:RBDHA:2025:17937

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 september 2025
Publicatiedatum
30 september 2025
Zaaknummer
09/395948-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag van een vrachtautobestuurder

Op 26 september 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die als bestuurder van een vrachtauto betrokken was bij een verkeersongeval op 19 april 2024 te Maasdijk. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag, waardoor hij een fietser over het hoofd heeft gezien bij het linksaf slaan. Het slachtoffer heeft als gevolg van de aanrijding zwaar lichamelijk letsel opgelopen, waaronder botbreuken. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 6 maanden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet roekeloos heeft gehandeld, maar wel aanmerkelijk onvoorzichtig, en dat er voldoende bewijs was voor de schuld aan het ongeval. De officier van justitie had een zwaardere straf geëist, maar de rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de ernst van het letsel van het slachtoffer.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/395948-24
Datum uitspraak: 26 september 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[de verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1998 te [geboorteplaats] (Polen),
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
verblijfsadres: [verblijfadres] , [postcode] te [plaats] (Polen).

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 12 september 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. R.P. Tuinenburg en van wat door de verdachte en zijn raadsman mr. I.A. van Straalen naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 19 april 2024 te Maasdijk, gemeente Westland als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (vrachtwagen), daarmede rijdende over de weg, het Honderdland zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, als volgt te handelen:
hij, verdachte aldaar,
- tijdens het rijden een mobiel elektronisch apparaat, te weten een mobiele telefoon, vast heeft gehouden en/of zijn aandacht bij die mobiele telefoon heeft gehouden en/of tijdens het rijden en/of afslaan met die mobiele telefoon een of meer WhatsApp berichten heeft geopend en/of verstuurd en/of een of meer
applicaties heeft geopend en/of niet steeds en/of niet voldoende op de weg voor hem en/of het overige verkeer heeft gelet en/of
- heeft gereden zonder in het bezit te zijn van een geldig rijbewijs en/of
- rijdend op het Honderdland in een
vloeiendebeweging, althans zonder te stoppen, linksaf is geslagen en/of (vervolgens/daarbij) geen voorrang heeft verleend aan een hem op diezelfde weg tegemoetkomende fietser waardoor hij met zijn motorrijtuig in botsing is gekomen met die fietser,
waardoor een ander te weten die fietser (genaamd [het slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten botbreuken in het schaambeen en/of heiligbeen en/of voet, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 19 april 2024 te Maasdijk, gemeente Westland als bestuurder van een voertuig (vrachtauto), daarmee rijdende op de weg, het Honderdland, als volgt heeft gehandeld:
hij, verdachte aldaar,
- tijdens het rijden een mobiel elektronisch apparaat, te weten een mobiele telefoon, vast heeft gehouden en/of zijn aandacht bij die mobiele telefoon heeft gehouden en/of tijdens het rijden en/of afslaan met die mobiele telefoon een of meer WhatsApp berichten heeft geopend en/of verstuurd en/of een of meer applicaties heeft geopend en/of niet steeds en/of niet voldoende op de weg voor hem en/of het overige verkeer heeft gelet en/of
- heeft gereden zonder in het bezit te zijn van een geldig rijbewijs en/of
- rijdend op het Honderdland in een
vloeiendebeweging, althans zonder te stoppen, linksaf is geslagen en/of (vervolgens/daarbij) geen voorrang heeft verleend aan een hem op diezelfde weg tegemoetkomende fietser waardoor hij met zijn motorrijtuig in botsing is gekomen met die fietser,
waardoor een ander te weten die fietser (genaamd [het slachtoffer] ) letsel heeft bekomen, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Inleiding
Op 19 april 2024 omstreeks 5:30 uur reed de verdachte in een vrachtauto op het Honderdland te Maasdijk, gemeente Westland, in de richting van Naaldwijk. Toen de verdachte ter hoogte van perceelnummer 1093 links afsloeg om via een uitrit een parkeerterrein op te rijden, kwam hij in aanrijding met een fietser die op het Honderdlaan rechtdoor in de richting van Maassluis reed. De bestuurster van de fiets, [het slachtoffer] genaamd (hierna: [het slachtoffer] ), kwam ten val en liep door het ongeval letsel op.
De rechtbank moet de vraag beantwoorden of en, zo ja, in welke mate, het ongeval aan de verdachte kan worden verweten. In de eerste plaats moet de rechtbank beoordelen of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994), waarbij de vraag beantwoord moet worden of het handelen van de verdachte is aan te merken als roekeloos of zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en onoplettend (het primair ten laste gelegde feit).
Als geen sprake is geweest van een overtreding van artikel 6 WVW 1994, is de vraag aan de orde of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan gevaarzetting in het verkeer, in de zin van artikel 5 WVW 1994 (het subsidiair ten laste gelegde feit).
3.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden, in die zin dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gehandeld, omdat hij geen voorrang heeft verleend aan [het slachtoffer] en haar over het hoofd heeft gezien. Hij acht niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte ten tijde van het ongeval zijn mobiele telefoon heeft vastgehouden en/of gebruikt en dat hij heeft gereden zonder in het bezit te zijn van een geldig rijbewijs. Van die onderdelen in de tenlastelegging moet de verdachte worden vrijgesproken.
3.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak van het primair tenlastegelegde bepleit wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Hij heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde.
Voor zover nodig zal de rechtbank hieronder ingaan op de verweren van de raadsman.
3.4.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft
in de bijlageopgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Nu de rechtbank de verklaring van de verdachte bij de politie en het e-mailbericht waarin de verdachte in de Engelse taal een aantal vragen van de politie heeft geantwoord, niet tot het bewijs heeft gebezigd, behoeft het verweer van de raadsman tot bewijsuitsluiting geen bespreking meer.
3.5.
Bewijsoverwegingen
Bij de beantwoording van de vraag of het handelen van de verdachte kan worden gekwalificeerd als een overtreding van artikel 6 WVW 1994, moet gekeken worden naar het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het ongeval. Daarbij verdient opmerking dat niet al uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin. Niet elk tekortschieten, niet elke verkeersovertreding, is voldoende voor het aannemen van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994. Het gaat erom of het rijgedrag (aanmerkelijk) onder de maat is gebleven ten opzichte van wat van een automobilist in het algemeen en gemiddeld mag worden verwacht.
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat in het dossier onvoldoende bewijs voorhanden is om tot de conclusie te komen dat de verdachte roekeloos, dan wel zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gehandeld. Ook acht de rechtbank niet bewezen dat de verdachte ten tijde van het ongeval zijn mobiele telefoon heeft vastgehouden en/of gebruikt en dat hij heeft gereden zonder in het bezit te zijn van een geldig rijbewijs. De rechtbank zal de verdachte dan ook vrijspreken van die onderdelen in de tenlastelegging.
Op grond van de in de bijlage aangehaalde bewijsmiddelen is de rechtbank wel van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gehandeld, als gevolg waarvan [het slachtoffer] letsel heeft opgelopen. Daarmee is sprake van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte reed in een vrachtwagen en linksaf is afgeslagen om via een uitrit een parkeerterrein op te rijden. Hierbij heeft hij door zijn gehaast gedrag [het slachtoffer] over het hoofd gezien en haar aangereden, terwijl hij [het slachtoffer] had moeten en kunnen zien. Uit het proces-verbaal FO Verkeer blijkt dat de verdachte vanuit zijn positie in de vrachtwagen vrij zicht had op [het slachtoffer] . [het slachtoffer] bevond zich een groot deel van de door haar gereden route in het directe gezichtsveld van de voorruit van de vrachtwagen van de verdachte. Op het moment dat de verdachte instuurde, bevond [het slachtoffer] zich nog dichter in het directe zicht van de verdachte en was zij nog beter zichtbaar voor de verdachte. Verder volgt uit de bewijsmiddelen dat [het slachtoffer] licht voerde op haar fiets.
Door in onvoldoende mate op te letten, waardoor hij in de haast [het slachtoffer] niet heeft gezien, en zich daarbij niet aan de geldende verkeersregels te houden - recht doorgaand verkeer gaat immers voor afslaand verkeer - heeft de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend gehandeld. Daar komt bij dat de verdachte beroepschauffeur van een vrachtwagen is en van hem – ook in dat opzicht – extra oplettendheid verwacht mag worden. De verdachte heeft aldus meerdere verkeersfouten gemaakt. Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank sprake van aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend handelen waardoor sprake is van schuld aan het ongeval in de zin van artikel 6 WVW 1994.
Gelet op de geneeskundige verklaring kwalificeert de rechtbank het opgelopen letsel van [het slachtoffer] als zwaar lichamelijk letsel.
De rechtbank acht daarom het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank ziet geen aanleiding om het onderzoek ter terechtzitting te heropenen voor aanvullend onderzoek naar het rijbewijs van de verdachte, nu de rechtbank de verdachte heeft vrijgesproken van het onderdeel van de tenlastelegging dat hij ten tijde van het ongeval heeft gereden zonder in het bezit te zijn van een geldig rijbewijs.
3.6.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij op 19 april 2024 te Maasdijk, gemeente Westland als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, vrachtwagen, daarmede rijdende over de weg, het Honderdland, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend als volgt te handelen:
hij, verdachte aldaar,
- rijdend op het Honderdland in een
vloeiendebeweging linksaf is geslagen en vervolgens/daarbij geen voorrang heeft verleend aan een hem op diezelfde weg tegemoetkomende fietser waardoor hij met zijn motorrijtuig in botsing is gekomen met die fietser,
waardoor een ander te weten die fietser, genaamd [het slachtoffer] , zwaar lichamelijk letsel, te weten botbreuken in het schaambeen en heiligbeen en voet werd toegebracht.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis en een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van zes maanden.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht aan de verdachte een geheel voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen op te leggen.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich als bestuurder van een vrachtauto schuldig gemaakt aan aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag. Hij heeft meerdere verkeersfouten gemaakt, waardoor hij bij het linksaf slaan een fietser over het hoofd heeft gezien. Hierdoor heeft de verdachte een onaanvaardbaar risico genomen en de verkeersveiligheid van medeweggebruikers op ernstige wijze in gevaar gebracht. Dat risico heeft zich verwezenlijkt doordat een ongeval heeft plaatsgevonden, waarbij het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het Nederlandse strafblad van de verdachte van 10 maart 2025. Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van het Poolse strafblad van de verdachte van 3 juli 2025. Daaruit blijkt dat de verdachte in Duitsland op 27 februari 2025 is veroordeeld voor het besturen van een voertuig onder invloed van alcohol of verdovende middelen, gepleegd op 1 december 2024.
De op te leggen straf
Bij de strafoplegging heeft de rechtbank acht geslagen op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd. De rechtbank heeft ook gelet op de LOVS-oriëntatiepunten. Deze hanteren als uitgangspunt voor een geval waarbij door aanmerkelijke schuld zwaar lichamelijk letsel is veroorzaakt, een taakstraf van 120 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van zes maanden. De rechtbank ziet geen aanleiding om van voornoemde oriëntatiepunten af te wijken. Een voorwaardelijke rijontzegging, zoals verzocht door de raadsman, acht de rechtbank niet passend, gelet op de ernst van het ongeval, het opgelopen letsel door het slachtoffer en het feit dat de verdachte na dit ongeval in Duitsland wederom de verkeersregels heeft overtreden door een voertuig te besturen onder invloed van alcohol of verdovende middelen.
De rechtbank acht daarom de door de officier van justitie geëiste straf passend en geboden.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 9, 22 c en 22d van het Wetboek van Strafrecht;
- 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.6 bewezen is verklaard;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht
verklaart de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een taakstraf voor de tijd van
120 (HONDERDTWINTIG) UREN;
beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
60 (ZESTIG) DAGEN;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor
6 (ZES) MAANDEN.
Dit vonnis is gewezen door
mr. T.A.B. Mentink, voorzitter,
mr. P. van Essen, rechter,
mr. E.R.F. van Engelen, rechter,
in tegenwoordigheid van W.H. Ng, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 september 2025.