ECLI:NL:RBDHA:2025:17910

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 september 2025
Publicatiedatum
30 september 2025
Zaaknummer
NL25.34230 en NL25.34231
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijk verklaring van asielaanvraag van Algerijnse eiser

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van een Algerijnse eiser tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn asielaanvraag. Eiser had op 26 juni 2025 een opvolgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ingediend, nadat eerdere aanvragen waren afgewezen. De minister van Asiel en Migratie verklaarde deze aanvraag niet-ontvankelijk op 18 juli 2025, omdat eiser geen nieuwe relevante elementen had aangevoerd. Tijdens de zitting op 4 september 2025, waar zowel de gemachtigde van eiser als die van verweerder aanwezig waren, werd de zaak behandeld. Eiser stelde dat hij door psychische omstandigheden niet volledig had kunnen verklaren tijdens het gehoor van zijn opvolgende aanvraag. Echter, de rechtbank oordeelde dat eiser geen procesbelang meer had, aangezien hij op 15 augustus 2025 naar een derde land was uitgezet en geen contact meer had opgenomen met zijn gemachtigde. Hierdoor werd het beroep niet-ontvankelijk verklaard en werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door mr. J. Holleman, in aanwezigheid van griffier mr. S.M.H. van der Velden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.34230 (beroep) en NL25.34231 (voorlopige voorziening)
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter van 4 september 2025 in de zaken tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. A.K.E. van den Heuvel),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: [naam] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn asielaanvraag en beoordeelt de voorzieningenrechter zijn verzoek om een voorlopige voorziening.
1.1.
Eiser heeft op 26 juni 2025 een opvolgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 18 juli 2025 deze aanvraag in de algemene procedure niet-ontvankelijk verklaard.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 4 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.
1.3.
De rechter heeft het onderzoek gesloten en meteen mondeling uitspraak gedaan.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
De vorige asielaanvragen
2. Eiser heeft de Algerijnse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1990. Eiser heeft op 11 juni 2019 een eerste asielaanvraag ingediend. Bij besluit van 1 februari 2021 is de aanvraag afgewezen. Dit besluit is onherroepelijk. [1] Op 28 maart 2022 heeft eiser een tweede asielaanvraag ingediend. Bij besluit van 21 september 2022 is de aanvraag niet-ontvankelijk verklaard. Eiser heeft geen beroep ingesteld tegen dit besluit, waarmee het in rechte is komen vast te staan.
De huidige opvolgende asielaanvraag
3. Op 26 juni 2025 heeft eiser een opvolgende asielaanvraag ingediend, waarbij hij zich beroept op hetzelfde relaas als bij zijn vorige twee asielaanvragen. Die aanvraag ligt ten grondslag aan het nu bestreden besluit. Volgens eiser heeft hij nog steeds problemen met een bende.
Het bestreden besluit
4. Verweerder vindt dat eiser geen nieuwe elementen of bevindingen heeft aangevoerd die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de opvolgende aanvraag. Verweerder heeft daarom eisers opvolgende asielaanvraag niet-ontvankelijk verklaard. [2]
Wat vindt eiser in beroep?
5. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert allereerst aan dat verweerder ten onrechte heeft geconcludeerd dat hij zich op dezelfde problemen beroept als tijdens zijn eerste asielprocedure. Ook voert eiser aan dat hij tijdens het gehoor opvolgende aanvraag (hierna: gehoor) niet afdoende en volledig heeft kunnen verklaren vanwege zijn psychische omstandigheden. Verweerder had voorafgaand aan het gehoor een medisch advies horen en beslissen moeten inwinnen om na te gaan of eiser gehoord kon worden.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Heeft eiser procesbelang?
6. Verweerder heeft bij brief van 18 augustus 2025 laten weten dat eiser op 15 augustus 2025 is uitgezet naar een derde land. De gemachtigde van eiser heeft desgevraagd op 19 augustus 2025 aan de rechtbank laten weten dat hij voorafgaand aan eisers uitzetting niet van hem de opdracht heeft gekregen om het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening in te trekken en dat het contact met eiser sinds zijn uitzetting is verbroken. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser aangegeven dat eiser geen contact meer heeft opgenomen met hem. Gelet daarop overweegt de rechtbank dat eiser kennelijk geen prijs meer stelt op verblijf in Nederland en daarmee op behandeling van zijn beroep en voorlopige voorziening. Om die reden oordeelt de rechtbank dat hij geen procesbelang meer heeft bij de behandeling van zijn zaak, zodat het beroep niet-ontvankelijk zal worden verklaard.

Conclusie en gevolgen

7. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk. Daarmee komt de rechtbank niet toe aan de inhoudelijke beoordeling van eisers beroep. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.
8. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 4 september 2025 door mr. J. Holleman, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. S.M.H. van der Velden, griffier.
Dit proces-verbaal is bekend gemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen een week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie de uitspraken van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 8 april 2021, NL21.1701 (niet gepubliceerd) en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 18 mei 2021, 202102484/1/V2 (niet gepubliceerd).
2.Artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).