Op 11 september 2025 heeft de kinderrechter in de Rechtbank Den Haag een beschikking gegeven over de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De moeder van [minderjarige] heeft tijdens een eerdere zitting de kans gekregen om mee te werken aan de hulpverlening, maar heeft deze kans onbenut gelaten. De kinderrechter is daarom niet overtuigd dat de moeder in staat is om de ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] weg te nemen binnen een vrijwillig kader. De Raad voor de Kinderbescherming heeft het verzoek tot ondertoezichtstelling gehandhaafd, waarbij de uitvoering van de ondertoezichtstelling is verzocht te beleggen bij Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder eenhoofdig belast is met het ouderlijk gezag en dat [minderjarige] bij haar woont. De Raad heeft zorgen geuit over de thuissituatie van [minderjarige] en de ontwikkeling van het kind, vooral gezien de voorgeschiedenis van de moeder met eerdere hulpverlening. De kinderrechter heeft de feiten en de zorgen van de Raad in overweging genomen en geconcludeerd dat de moeder onvoldoende openheid van zaken heeft gegeven en niet in staat is geweest om hulpverlening te organiseren.
De kinderrechter heeft besloten om [minderjarige] onder toezicht te stellen voor de duur van zes maanden, met de uitvoering van de ondertoezichtstelling te belasten bij Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing direct geldt, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De kinderrechter heeft de voorkeur van de moeder voor deze instelling in overweging genomen, evenals de noodzaak voor betrokkenheid van een jeugdbeschermer om de veiligheid en ontwikkeling van [minderjarige] te waarborgen.