In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 30 september 2025 een beschikking gegeven inzake vervangende toestemming voor vakanties met minderjarige kinderen. De moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. C.S. Ganga, verzocht om toestemming om met de kinderen op vakantie te gaan in de herfst- en kerstvakantie van 2025 en in de zomervakantie van 2026. De vader, vertegenwoordigd door mr. G.O. Perquin, voerde verweer en stelde dat hij bereid was toestemming te geven, maar dat hij meer duidelijkheid wilde over de vakantiebestemmingen en -data. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders niet in staat waren om samen tot een overeenkomst te komen over de toestemming voor de vakanties, wat leidde tot de noodzaak van deze procedure. De rechtbank heeft de moeder vervangende toestemming verleend om met de kinderen naar Movie Park Germany en Disneyland Parijs te gaan, maar heeft het verzoek voor de overige vakanties in 2026 afgewezen, omdat deze te ver in de toekomst lagen om nu al te beoordelen. De rechtbank heeft ook beslist dat iedere partij zijn eigen proceskosten draagt, omdat de moeder niet onredelijk handelde door de procedure aanhangig te maken.