ECLI:NL:RBDHA:2025:17889

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 september 2025
Publicatiedatum
30 september 2025
Zaaknummer
09-147626-25
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brandstichting in klinisch centrum Parnassia met gevaar voor goederen

Op 9 september 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 13 mei 2025 brand heeft gesticht in het klinisch centrum Parnassia te 's-Gravenhage. De verdachte, geboren in 1984, heeft met een aansteker een stuk krant in brand gestoken in het toilet van zijn kamer, wat leidde tot schade aan de wc-bril en rookontwikkeling. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan opzettelijke brandstichting met gemeen gevaar voor goederen, ondanks dat er geen groot gevaar voor het gebouw of andere goederen was. De officier van justitie had een gevangenisstraf van vier maanden geëist, waarvan 79 dagen voorwaardelijk, maar de rechtbank heeft uiteindelijk een gevangenisstraf van twee maanden opgelegd, waarvan één maand voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht en opname in een zorginstelling. De rechtbank heeft rekening gehouden met de psychische problematiek van de verdachte, waaronder schizofrenie en middelengebruik, en heeft de straf in overeenstemming geacht met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09-147626-25
Datum uitspraak: 9 september 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1984 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres 1] , [postcode] [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 26 augustus 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.L.M. de l’Isle en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. E.A. Breetveld naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 13 mei 2025 te ’s-Gravenhage opzettelijk brand heeft gesticht door met een aansteker krantpapier aan te steken terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten een wc-bril en/of een pand gelegen aan de [adres 2] te duchten was.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit, omdat er volgens hem in het geheel geen gemeen gevaar voor goederen te dulden is geweest.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL15002025157910 van de politie eenheid Den Haag (doorgenummerd pagina 1 t/m 26).
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 26 augustus 2025, voor zover inhoudende:
Ik wilde een vuurtje maken. Ik heb met een aansteker een krant in het toilet in de brand gestoken. Ik deed dat in het toilet van mijn kamer bij Parnassia. Toen ging het brandalarm af.
2. Het proces-verbaal van aangifte, opgemaakt op 13 mei 2025 (p. 5-8), voor zover inhoudende:
Ik doe aangifte van brandstichting in een gebouw van Parnassia, gelegen aan de [adres 2] te ’s-Gravenhage. Op dinsdag 13 mei 2025 hoorde ik het brandalarm afgaan. Het werd mij vrij snel duidelijk vanuit welke kamer de brand kwam. Hier verblijft de cliënt [verdachte] . Ik trok de deur van het toilet open en ik zag dat hier de meeste rook vandaan kwam.
Ik hoorde dat hij een krant had aangestoken met een aansteker. Parnassia heeft de volgende schade geleden als gevolge van de brandstichting: toiletbril vernield; rookgeur door heel de afdeling.
3.4.
Bewijsoverwegingen
De verdachte heeft, zoals hij zelf heeft verklaard en zoals blijkt uit de bewijsmiddelen, met een aansteker een stuk krant in brand gestoken en dat stuk krant vervolgens in de wc-pot van zijn kamer bij Parnassia gestopt. Door de brandende krant is de wc-bril beschadigd geraakt. De discussie heeft zich op zitting toegespitst op de vraag of de brandstichting door de verdachte heeft gezorgd voor
gemeen gevaar voor goederen. De rechtbank is van oordeel dat hiervan sprake is.
Voor het bestaan van gemeen gevaar voor goederen is vereist dat dit gevaar ten tijde van de brandstichting naar algemene ervaringsregels voorzienbaar moet zijn geweest. Hiervoor is noodzakelijk dat er zich goederen (die door de brand gevaar kunnen lopen) in de nabijheid van de brandstichting bevinden. De wc-bril bevond zich op de wc-pot waar de verdachte de brandende krant in stopte en was dus in de buurt van de brand die de verdachte had gemaakt. Naar algemene ervaringsregels is het brengen van brand in de buurt van een goed als een wc-bril voldoende om het gevaar op beschadiging daarvan met zich mee te brengen, en dat gevaar heeft zich blijkens de bewijsmiddelen ook verwezenlijkt.
De rechtbank komt daarmee tot de conclusie dat sprake was van brandstichting met gemeen gevaar voor goederen.
Anders dan de officier van justitie ziet de rechtbank in de bewijsmiddelen geen aanknopingspunten voor de conclusie dat de brandstichting een gevaar heeft gevormd voor het gebouw of voor andere goederen dan de wc-bril.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij op 13 mei 2025 te ’s-Gravenhage opzettelijk brand heeft gesticht door met een aansteker krantpapier aan te steken, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten een wc-bril, te duchten was.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 79 dagen voorwaardelijk – zodat de reeds in voorarrest doorgebrachte tijd gelijk is aan het onvoorwaardelijk deel van de gevangenisstraf – met een proeftijd van drie jaren en als bijzondere voorwaarden een meldplicht, opname in een zorginstelling, ambulante behandeling met mogelijkheid voor kortdurende opname en het meewerken aan middelencontrole.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat aan de verdachte in ieder geval geen gevangenisstraf met een onvoorwaardelijk deel langer dan de reeds in voorarrest doorgebrachte tijd dient te worden opgelegd. Voor de duur van de op te leggen voorwaardelijke gevangenisstraf heeft de verdediging een duur van 3 maanden aan de rechtbank in overweging gegeven.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft brand gesticht in zijn kamer bij het klinisch centrum voor acute psychiatrie (KCAP) van Parnassia. Hoewel de brandstichting in dit geval geen groot gevaar (bijvoorbeeld voor het gebouw of voor personen) met zich mee heeft gebracht, is het ongecontroleerd en op niet daarvoor bedoelde plekken in brand steken van spullen altijd in bepaalde mate gevaarlijk. De verdachte speelde aldus letterlijk en figuurlijk met vuur.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 10 juli 2025. De verdachte is vaker met justitie in aanraking is gekomen, waaronder ook voor een brandstichting in 2021.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 26 mei 2025 (schorsingsadvies), en een Pro Justitia rapport van 11 juli 2025, opgesteld door een psychiater.
In het Pro Justitia rapport omschrijft de psychiater dat de verdachte kampt met complexe en langdurige psychische problematiek. Bij de verdachte zijn schizofrenie, een stoornis in het gebruik van cannabis en een stoornis in het gebruik van alcohol vastgesteld. De verdachte lijdt aan maniforme psychotische episodes, veroorzaakt door de eerdergenoemde schizofrenie en versterkt door het cannabisgebruik. Bij bewezenverklaring adviseert de psychiater om het feit in sterk verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen.
De rechtbank neemt de conclusies van de psychiater over en maakt die tot de hare.
De reclassering heeft eerder al in het kader van het schorsingsadvies een aantal bijzondere voorwaarden geformuleerd als onderdeel van een schorsing van de voorlopige hechtenis. De rechtbank verstaat dat het advies is om bij een veroordeling van de verdachte eveneens deze voorwaarden aan een voorwaardelijk strafdeel te verbinden. Dit gaat om een meldplicht, opname in een zorginstelling en het meewerken aan middelencontrole. De verdachte heeft aangegeven dat hij zich aan deze voorwaarden zal houden.
De op te leggen straf
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van na te melden duur met zich brengt.
De rechtbank acht, alles afwegende en gelet op wat in vergelijkbare gevallen doorgaans wordt opgelegd, een gevangenisstraf van
twee maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, passend en geboden.
De rechtbank zal een deel van die straf, te weten
één maand, voorwaardelijk opleggen, met een proeftijd van drie jaren en daaraan de door de reclassering geadviseerde voorwaarden verbinden, om de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken en te bewerkstelligen dat een oplossing wordt gevonden voor de problematiek van de verdachte en zo de kans op recidive terug te dringen.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op artikelen 14a, 14b, 14c en 157 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
verklaart de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (TWEE) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
1 (ÉÉN) MAAND, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op
drie jarenvastgestelde
proeftijdniet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
Meldplicht
- zich zal melden bij GGZ Reclassering Fivoor te Den Haag, en zich zal blijven melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
Opname in een zorginstelling
- meewerkt vanuit de reguliere zorg aan een opname in het KCAP, inclusief vervolgopname bij een nader te bepalen zorginstelling. Indien nodig geacht door de reclassering (bijvoorbeeld als de risico’s te hoog worden of als een opname vanuit de reguliere zorg niet mogelijk blijkt) werkt de veroordeelde mee aan het verkrijgen van een indicatiestelling en plaatsing in een kliniek voor een langdurige opname, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt de veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing;

Meewerken aan middelencontrole

- meewerkt mee aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd;
geeft opdracht aan GGZ Reclassering Fivoor tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. K.O. Hamelink, voorzitter,
mr. S.M. Krans, rechter,
mr. A.J. Nederhoed, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. B.J. van der Sterre, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 september 2025.