ECLI:NL:RBDHA:2025:17872

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 september 2025
Publicatiedatum
29 september 2025
Zaaknummer
NL25.20376
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de asielaanvraag van een Myanmarese vader in het kader van de Dublinverordening en de afhankelijkheidsrelatie met zijn kind

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 4 september 2025, met zaaknummer NL25.20376, wordt het beroep van eiser, een Myanmarese man, tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser heeft op 23 september 2024 asiel aangevraagd in Nederland, maar zijn aanvraag werd niet in behandeling genomen omdat Duitsland volgens verweerder verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling, aangezien eiser eerder in Duitsland asiel had aangevraagd. Eiser is de biologische vader van een Nederlands kind, maar kan zijn kind niet erkennen vanwege procedurele obstakels. De rechtbank oordeelt dat verweerder onvoldoende zorgvuldig heeft gehandeld door de aanvraag niet in behandeling te nemen, gezien de bijzondere omstandigheden van de zaak, waaronder de afhankelijkheidsrelatie tussen eiser en zijn kind. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om binnen twaalf weken een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met de belangen van het kind en de nieuwe informatie die door eiser is overgelegd, waaronder een DNA-test die zijn vaderschap bevestigt. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit niet deugdelijk is gemotiveerd en in strijd is met de Algemene wet bestuursrecht.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.20376

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. J-A. Nijland),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. C. van der Zijde).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 2 mei 2025 2025 niet in behandeling genomen omdat Duitsland ervoor verantwoordelijk is.
Procedure
1.1
Eerder heeft verweerder per besluit van 10 februari 2025 de asielaanvraag van eiser buiten behandeling gesteld. Eiser heeft hiertegen beroep (NL25.6575) ingesteld. Op 31 maart 2025 heeft deze rechtbank het beroep met zaaknummer NL25.6575 gegrond verklaard en verweerder opgedragen om een nieuw besluit op eisers aanvraag te nemen.
1.2
Op 15 april 2025 heeft verweerder een nieuw besluit genomen. Dit besluit is kennelijk op dezelfde dag ingetrokken om eiser de gelegenheid te geven meer informatie aan te leveren.
1.3
Bij besluit van 2 mei 2025 heeft verweerder het in deze procedure bestreden besluit genomen. Eiser heeft hierop opnieuw beroep ingesteld.
1.4
Eiser heeft tevens een voorlopige voorziening (NL25.20377) ingediend. Deze rechtbank heeft het verzoek om een voorlopige voorziening bij uitspraak van 21 mei 2025 toegewezen.
1.5
Eiser heeft op 13 mei 2025 voorlopige gronden ingediend. Op 20 mei 2025, 21 mei 2025 en 14 juli 2025 heeft eiser aanvullende gronden ingediend.
1.6
Verweerder heeft op 21 mei 2025 een verweerschrift ingediend.
1.7
De rechtbank heeft de behandeling ter zitting twee keer uitgesteld.
1.8
De rechtbank heeft het beroep van eiser op 22 augustus 2025 op zitting behandeld.
De gemachtigde van eiser en eiser zelf zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1996 en de Myanmarese nationaliteit te hebben. Op 23 september 2024 heeft eiser in Nederland asiel aangevraagd. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen, omdat hij eerder in Duitsland asiel heeft aangevraagd. Duitsland is daarom volgens verweerder verantwoordelijk voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. [1]
2.1
Eiser is de biologische vader van een Nederlands kind. Uit de stukken blijkt dat eiser vanwege procedurele regels niet in staat lijkt te zijn om zijn kind te erkennen. Eisers kind verblijft momenteel in een pleeggezin vanwege de problematiek van de moeder. De vraag die voorligt is of verweerder het bestreden besluit, specifiek de overwegingen met betrekking tot artikel 17 van de Dublinverordening, voldoende zorgvuldig heeft voorbereid en voldoende heeft gemotiveerd.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser voert aan dat verweerder met het bestreden besluit niet heeft voldaan aan de uitspraak van de rechtbank van 31 maart 2025 en in strijd heeft gehandeld met het toetsingskader van artikel 17 van de Dublinverordening en haar eigen beleid in IB 2021/33. Primair stelt eiser dat verweerder eisers asielaanvraag niet buiten behandeling had mogen stellen gelet op de bijzondere omstandigheden van deze zaak, en dat het bestreden besluit ondeugdelijk is gemotiveerd en onzorgvuldig is voorbereid in strijd met artikel 3:46 en 3:2 van de Awb [2] . Uit IB 2021/33 volgt dat bij toepassing van de Dublinverordening het hogere belang van het kind voorop moet staan en dit hogere belang op grond van het arrest Chavez-Vilchez [3] moet worden meegewogen in de Dublinprocedure en ingevuld als een afhankelijkheidsverhouding met de derdelander verzorgende ouder, welke zwaarder weegt dan het belang van de Staat. Uit het IB 2021/33 volgt ook dat de minister tijdens een Dublinprocedure onderzoek moet doen naar de gezinsleden, de nationaliteit van het (gestelde) Nederlandse kind en de afhankelijkheidsrelatie op grond van artikel 20 van het VWEU [4] en de rechtspraak van het Europese Hof van Justitie [5] .
3.1
Subsidiair meent eiser dat hij met de documenten die eiser tijdens beroep heeft overlegd voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij de biologische vader is van een Nederlands kind welke hij binnen afzienbare tijd zal erkennen, en het bestreden besluit daarom niet in stand kan blijven. Verweerder heeft onvoldoende rekening gehouden met de complexiteit van de gezinssituatie alsmede de moeilijkheden om bewijs van erkenning te verkrijgen in combinatie met het reeds overlegde bewijs en alle inspanningen die eiser heeft gepleegd om via alternatieve wegen de erkenning geregeld te krijgen. Deze omstandigheden hadden subsidiair aanleiding moeten zijn voor verweerder om af te zien van haar beleid in paragraaf C2/5 Vc. Eiser heeft het inmiddels verkregen positief DNA-resultaat, de originele vertaalde ID-documenten en verschillende bewijsmiddelen overlegd. [6] Tijdens de nieuwe erkenningsafspraak op 27 juni 2025 heeft de gemeente eiser opnieuw geweigerd zijn kind te laten erkennen. De door eiser overlegde e-mail van de gemeente bevestigt de onmogelijke (catch-22) bewijssituatie waar eiser zich in bevindt. Gelet hierop alsmede op het feit dat eiser alles heeft gedaan om bewijs te verkrijgen en te overleggen om zijn vaderschap te onderbouwen, zou eisers overdracht aan Duitsland van onevenredige hardheid getuigen in de zin van paragraaf C2/5 Vc. Eiser is van mening dat hij onder deze omstandigheden voldoet aan het beleid van verweerder in IB 2021/33 dan wel sprake is van een dusdanig bijzondere situatie in de zin van artikel 17 van de Dublinverordening dat verweerder eisers asielaanvraag aan zich moet trekken. Het is – gezien de lastige gezinssituatie – in het belang van eisers gestelde kind dat eiser in Nederland kan blijven. Verweerder heeft dit in het bestreden besluit miskend, in strijd met artikel 3:46 van de Awb. Eiser stelt zich op het standpunt dat daarmee sprake is van een bijzondere situatie op grond van artikel 17 van de Dublinverordening en hij voldoet aan de voorwaarden in het beleid van verweerder in IB 2021/33, dan wel dat verweerder nader onderzoek moet doen naar de afhankelijkheidsrelatie tussen eiser en zijn kind.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank beoordeelt of verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling hoefde te nemen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
5. De rechtbank geeft eiser gelijk. Hieronder legt de rechtbank uit hoe en waarom zij tot deze conclusie is gekomen.
Artikel 17 van de Dublinverordening
6. Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening, kan elke lidstaat
besluiten een bij hem ingediend verzoek om internationale bescherming van een onderdaan
van een derde land te behandelen, ook al is die lidstaat daartoe op grond van de in de
verordening neergelegde criteria niet verplicht. Volgens paragraaf C2/5 van de
Vreemdelingencirculaire 2000 maakt verweerder van zijn bevoegdheid om een verzoek om
internationale bescherming te behandelen op grond van artikel 17 van de Dublinverordening
in ieder geval gebruik als bijzondere, individuele omstandigheden maken dat de overdracht
van de vreemdeling aan de voor de behandeling van het verzoek om internationale
bescherming verantwoordelijke lidstaat van een onevenredige hardheid getuigt. Zoals de
Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 25 februari 2025 [7] is het aan verweerder
om te beoordelen of in het geval van een vreemdeling sprake is van zodanige bijzondere
individuele omstandigheden dat de overdracht van een onevenredige hardheid getuigt.
6.1
Uit het bestreden besluit volgt dat eiser volgens verweerder geen geslaagd beroep kon doen op artikel 17 van de Dublinverordening, omdat hij de band met zijn gestelde zoon en gestelde vrouw onvoldoende had onderbouwd en ook geen documenten had overgelegd
waaruit zou volgen dat sprake zal zijn van onevenredige hardheid als hij overgedragen zou
worden aan Duitsland. Volgens verweerder had eiser ook onvoldoende onderbouwd dat een
overdracht aan Duitsland de ontwikkeling van zijn gestelde zoon negatief zou beïnvloeden.
6.2
Met het in beroep overlegde resultaat van de DNA-test is eisers biologische vaderschap van zijn zoon niet langer in geschil.
Wat is het standpunt van verweerder?
6.3
Verweerder heeft tijdens de zitting gesteld dat verweerder in het geval van eiser voorbij zou kunnen gaan aan het feit dat eiser zijn zoon niet heeft erkend, nu op basis van het DNA resultaat vaststaat dat eiser de biologische vader is. Verweerder voert echter aan dat eiser niet heeft onderbouwd dat hij de verzorgende ouder is en dat er een afhankelijkheidsrelatie bestaat tussen hem en zijn zoon.
Wat is het standpunt van eiser?
6.4
Eiser heeft ter zitting naar voren gebracht dat hij – ondanks de recent beëindigde relatie met de moeder van zijn kind – zijn kind mag zien. Eiser zit in een zogenaamde Catch-22 situatie met betrekking tot de erkenning van zijn zoon en heeft daarom geen formele rol in de familierechtelijke procedure. Eiser heeft dan ook geen verdere toegang tot bewijs over de invloed van een eventuele overdracht naar Duitsland op zijn zoon.
Toetsingskader
6.5
Volgens het informatiebericht IB 2021/33 van de Minister, waarin wordt verwezen naar WI 2019/8, volgt uit het arrest Chavez-Vilchez de problematiek dat een besluit van de overheid tot gevolg heeft dat het Nederlandse kind – doordat de derdelander verzorgende ouder het grondgebied van de EU moet verlaten – niet in staat is om zijn rechten als burger van de Unie uit te oefenen. Hoewel hiervan geen sprake is in de Dublinprocedure, nu een overdracht in het kader van de Dublinverordening slechts leidt tot een overdracht van de ouder aan een andere lidstaat en niet tot een (gedwongen) vertrek uit het grondgebied van de EU, is het arrest Chavez-Vilchez toch van belang. Immers, bij de toepassing van de Dublinverordening moet het ‘hogere’ belang van het kind voorop staan (considerans 13 en artikel 6, eerste lid, Dv) en in het arrest Chavez-Vilchez is dat ‘hogere belang’ ingevuld als omgang met de derdelander verzorgende ouder, dat zwaarder weegt dan het belang van de Staat. In de situatie dat een derdelander verzorgende ouder is van een Nederlands kind, valt de individuele belangenafweging al snel uit in het voordeel van de derdelander ouder en het Nederlandse kind. In de Dublinprocedure dient geen inhoudelijke Chavez-Vilchez toets gedaan te worden, maar wordt een zogenaamde ‘lichte toets’ toegepast. De vier volgende voorwaarden zijn van belang: het kind heeft de Nederlandse nationaliteit, de identiteit/nationaliteit van de derdelander ouder staat zonder twijfel vast of de Dublinclaimant kan hier een gedegen verklaring voor geven, de (familierechtelijke) relatie tussen derdelander ouder en kind is aannemelijk, en de derdelander ouder is de verzorgende ouder en er bestaat een afhankelijkheidsverhouding tussen kind en ouder. Uit IB 2021/33 volgt dat aan alle voorwaarden moet zijn voldaan om artikel 17 van de Dublinverordening toe te passen. Wanneer twijfel bestaat of informatie ontbreekt, is het wenselijk om nader onderzoek te doen door bijvoorbeeld een aanvullend gehoor af te nemen. Een aanvullend gehoor kan achterwege blijven wanneer (over)duidelijk is dat de vreemdeling niet voldoet aan alle vereisten. De rechtbank stelt vast dat alleen de vierde voorwaarde in de onderhavige zaak in geschil is, nu verweerder ter zitting heeft aangegeven voorbij te kunnen gaan aan dat eiser zijn zoon niet heeft erkend en uit het bestreden besluit niet blijkt dat in geschil is of de nationaliteit van het kind en/of de identiteit/nationaliteit van eiser vaststaan.
Is het bestreden besluit voldoende zorgvuldig voorbereid?
6.6
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat in de procedure onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat tussen eiser en zijn zoon een afhankelijkheidsrelatie bestaat. De eerste beroepsgrond slaagt daarom niet. Het is aan eiser om met objectieve bewijsstukken te onderbouwen dat de overdracht van eiser aan Duitsland een negatieve invloed heeft op het welzijn en de sociale ontwikkeling van zijn zoon. Eiser heeft wel stukken [8] overgelegd waaruit blijkt dat het wenselijk is dat hij betrokken is bij het leven van zijn zoon, maar geen recente objectieve stukken waaruit blijkt dat de overdracht van eiser aan Duitsland een negatieve invloed heeft op het welzijn en de sociale ontwikkeling van zijn zoon. De rechtbank is echter van oordeel dat eiser aannemelijk heeft gemaakt dat hier sprake is van een bijzonder feitencomplex en het voor hem zeer lastig is om aan dergelijke objectieve stukken te komen, nu hij zich bevindt in een Catch-22 situatie met betrekking tot de erkenning van zijn kind en hij daardoor geen formele rol heeft in de familiezaak over de uithuisplaatsing van zijn zoon. De rechtbank acht daarbij van belang op te merken dat het belang van eisers zoon zwaar moet meewegen ook gelet op het feit dat uit de overgelegde stukken blijkt dat de moeder op dit moment niet voor hun zoon kan zorgen. Uit IB 2021/33 volgt dat bij twijfel aan de afhankelijkheidsrelatie nader onderzoek moet worden gedaan. De rechtbank is van oordeel dat de hiervoor genoemde omstandigheden in dit specifieke geval maken dat er sprake is van twijfel. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder nader had moeten onderzoeken of de overdracht van eiser aan Duitsland de ontwikkeling van zijn zoon negatief zal beïnvloeden, bijvoorbeeld door het afnemen van een nader gehoor en – voor zover dat mogelijk is – het vragen van advies van de Raad voor de Kinderbescherming. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en dus is genomen in strijd met artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).
Is het bestreden besluit voldoende gemotiveerd?
7. Eiser heeft tijdens het beroep het resultaat van de DNA-test overlegd waaruit blijkt dat eiser de biologische vader is van zijn zoon. De rechtbank stelt vast dat dit nieuwe informatie is die het eerdere standpunt van eiser in het kader van artikel 17 van de Dublinverordening onderbouwt. Weliswaar heeft verweerder tijdens de zitting gesteld met betrekking tot de voorwaarde over de (familie)rechtelijke relatie gezien het resultaat van de DNA-test voorbij te kunnen gaan aan dat eiser zijn zoon (nog) niet heeft erkend, maar verweerder heeft in het bestreden besluit en ter zitting niet uitgelegd wat de uitkomst van de DNA-test betekent voor de beoordeling van de belangen van het kind. Immers, verweerder heeft in het bestreden besluit overwogen dat het in principe altijd in het belang van de minderjarige is om bij diens ouder te blijven. Nu het aan verweerder is om op basis van alle door eiser naar voren gebrachte persoonlijke omstandigheden te motiveren waarom hij al dan niet aanleiding ziet om artikel 17 van de Dublinverordening toe te passen [9] , ziet de rechtbank aanleiding om verweerder de opdracht te geven een nieuw besluit te nemen waarbij hij deze nieuwe informatie betrekt in het kader van de belangen van het kind binnen artikel 17 van de Dublinverordening. De rechtbank zal het bestreden besluit dan ook vernietigen en verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen waarbij hij alle aangevoerde omstandigheden betrekt. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit niet deugdelijk is gemotiveerd en dus is genomen in strijd met artikel 3:46 van de Awb.

Conclusie en gevolgen

8. De beroepsgronden slagen. Het beroep is daarom gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank bepaalt dat verweerder nader onderzoek moet doen en binnen twaalf weken een nieuw besluit moet nemen en daarbij rekening moet houden met hetgeen is overwogen in deze uitspraak.
9. Omdat het beroep gegrond is, veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiser
gemaakte proceskosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Deze
kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door
een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,- (1 punt voor het indienen
van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van
€ 907,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op om met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit op de aanvraag van eiser te nemen en stelt hiervoor een termijn van twaalf weken na verzending van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Holleman, rechter, in aanwezigheid van J.F. Elzenaar, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen een week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie artikel 30, eerste lid van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Algemene wet bestuursrecht.
3.Arrest van het Europese Hof van Justitie van 10 mei 2017, ECLI:EU:C:2017:354 (Chavez-Vilchez).
4.Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
5.Arrest van het Europese Hof van Justitie van 8 maart 2011, ECLI:EU:C:2011:124 (Zambrano); Arrest van het Europese Hof van Justitie van 10 mei 2017, ECLI:EU:C:2017:354 (Chavez-Vilchez).
6.Verklaringen van officiële instanties t.b.v. de visumaanvraag in 2024 voor eiser voor de geboorte van zijn gestelde zoon van de psychiater van gestelde echtgenote; Beschikking van de rechtbank Amsterdam van 19 februari 2025; Verklaring van psychiater S. Sidali van 14 maart 2025; Verklaring van gepensioneerd huisarts Catharina Goosen van 15 maart 2025; Bewijs afspraak erkenning op naam van gestelde echtgenote van 27 maart 2025; Verklaring van gepensioneerd huisarts Catharina Goosen van 15 april 2025; Foto’s van eiser met zijn gestelde zoon.
7.Zie uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling)
8.Verklaring van de huisarts van 15 maart 2025; verklaring van de psychiater van 14 maart 2025.
9.Zie de uitspraak van de Afdeling van 25 februari 2025.