ECLI:NL:RBDHA:2025:17840

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 september 2025
Publicatiedatum
29 september 2025
Zaaknummer
NL:TZ:2501256:R-RK
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot oplegging van een dwangakkoord in een schuldregeling

In deze zaak heeft de heer [verzoeker] een verzoek ingediend bij de Rechtbank Den Haag om een dwangakkoord op te leggen aan mevrouw [verweerster 1], die niet akkoord ging met zijn schuldregeling. De heer [verzoeker] heeft een aanzienlijke schuldenlast van € 89.257,78 aan 41 schuldeisers, en heeft een voorstel gedaan waarbij hij een deel van de vorderingen zou voldoen en het restant zou laten kwijtschelden. Mevrouw [verweerster 1] heeft echter geweigerd in te stemmen met dit voorstel, wat de heer [verzoeker] ertoe heeft aangezet om de rechtbank te verzoeken haar dwingend te laten meewerken aan de regeling. De rechtbank heeft op 25 september 2025 het verzoek afgewezen, omdat de belangenafweging uitwees dat het niet onredelijk was dat mevrouw [verweerster 1] haar instemming had geweigerd. De rechtbank oordeelde dat de vordering van mevrouw [verweerster 1] met 51,14% van de totale schuldenlast aanzienlijk was en dat de heer [verzoeker] onvoldoende argumenten had aangedragen om aan te tonen dat zijn belang of dat van de andere schuldeisers zwaarder woog. De rechtbank heeft ook aangegeven dat het verzoek om toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling (WSNP) in een apart vonnis zal worden behandeld.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANKDEN HAAG
Team Insolventies
rekestnummer: NL:TZ:2501256:R-RK
vonnis van 25 september 2025
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende binnen het arrondissement Den Haag,
hierna: de heer [verzoeker] ,
tegen
[verweerster 1] , vertegenwoordigd door BoitenLuhrs Gerechtsdeurwaarders locatie Den Haag,
hierna: mevrouw [verweerster 1] ,
en
[verweerster 2] , vertegenwoordigd door Armaere Incasso & Gerechtsdeurwaarders,
gevestigd te Den Haag,
hierna: [verweerster 2] ,
verweersters.
Waar deze zaak over gaat
De heer [verzoeker] bevindt zich in een problematische schuldensituatie. Hij heeft een voorstel gedaan aan zijn schuldeisers, waarbij een deel van de vordering wordt voldaan en het resterende deel door de schuldeiser wordt kwijtgescholden. Omdat niet alle schuldeisers met dit voorstel hebben ingestemd, heeft de heer [verzoeker] de rechtbank verzocht het aangeboden akkoord dwingend op te leggen. Dit verzoek wordt door de rechtbank afgewezen. De rechtbank legt hierna uit waarom zij zo beslist.

1.De feiten waar de rechtbank van uit gaat

1.1.
De heer [verzoeker] heeft de afgelopen jaren een schuldenlast opgebouwd van € 89.257,78 aan 41 schuldeisers. Het is de heer [verzoeker] niet gelukt om zelf een oplossing te vinden voor deze schulden. Met behulp van de gemeente Den Haag heeft hij voor het laatst op 1 april 2025 een schuldregeling aangeboden (saneringsakkoord). Het voorstel houdt in dat aan de schuldeisers met een recht van voorrang een uitkering ineens wordt aangeboden van 17,4% en aan de gewone schuldeisers een uitkering ineens van 8,7%, tegen kwijtschelding van het restant van hun vorderingen.
1.2.
Mevrouw [verweerster 1] is niet akkoord gegaan met dit voorstel. De heer [verzoeker] heeft een schuld aan mevrouw [verweerster 1] van € 45.642,36. Dat is 51,14% van de totale schuldenlast.
1.3.
De overige 40 schuldeisers hebben het aanbod (inmiddels) aanvaard.
1.4.
Om tot een oplossing voor zijn schulden te komen heeft de heer [verzoeker] bij de rechtbank twee verzoeken ingediend. In de eerste plaats wil hij dat de rechtbank mevrouw [verweerster 1] dwingt mee te werken aan de schuldregeling (een dwangakkoord oplegt). Wanneer de rechtbank dit verzoek afwijst, wil hij worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling (WSNP).

2.De procedure

2.1.
Bij brief van 20 augustus 2025 heeft [verweerster 2] laten weten alsnog akkoord te gaan met het voorstel dat door de heer [verzoeker] is gedaan.
2.2.
De verzoeken van de heer [verzoeker] zijn behandeld op de zitting van 18 september 2025. Op deze zitting verschenen:
- de heer [verzoeker] ,
- [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] , schuldhulpverleners van de gemeente
Den Haag.
2.3.
Mevrouw [verweerster 1] is opgeroepen, maar niet op de zitting verschenen. Zij heeft schriftelijk verweer gevoerd.

3.Standpunten van partijen

3.1.
Met het akkoord van [verweerster 2] richt het verzoek zich niet langer tegen deze schuldeiser.
3.2.
De heer [verzoeker] stelt dat het onredelijk is dat mevrouw [verweerster 1] het aanbod niet aanvaardt. Er is sprake van een problematische schuldenlast. Volgens de heer [verzoeker] heeft hij al het mogelijke gedaan om het aangeboden percentage aan zijn schuldeisers aan te bieden en kan hij niet meer aanbieden dan hij heeft gedaan. De weigering van mevrouw [verweerster 1] schaadt de belangen van de overige schuldeisers.
3.3.
Mevrouw [verweerster 1] stemt samengevat om de volgende redenen niet in met de aangeboden schuldregeling. De heer [verzoeker] is per vonnis van 15 maart 2023 door de rechtbank Den Haag aansprakelijk gesteld voor schade die door hem is veroorzaakt. De vordering heeft onder meer betrekking op ernstig letsel dat door de heer [verzoeker] is veroorzaakt. Mevrouw [verweerster 1] ondervindt hier tot op heden ernstige hinder van. Zij heeft er ook ernstige hinder van bij het uitoefenen van haar werk, zover dat als gevolg van deze last al mogelijk is. De vordering heeft ook betrekking op onrechtmatig gebruik van de auto en het wegnemen van geld van mevrouw [verweerster 1] door de heer [verzoeker] . Gelet op de aard van de vordering dient deze buiten de werking van de sanering te blijven. Met het voorstel dat door de heer [verzoeker] is gedaan is mevrouw [verweerster 1] aanzienlijk slechter af dan waarop zij uitzicht heeft bij een voortgezette incasso (middels beslag).

4.De beoordeling van de verzoeken

4.1.
De rechtbank zal het verzoek van de heer [verzoeker] om een dwangakkoord op te leggen afwijzen. Hieronder wordt dit oordeel toegelicht.
Het beoordelingskader van een verzoek tot oplegging van een dwangakkoord
4.2.
Een verzoek tot oplegging van een dwangakkoord kan worden toegewezen als aan twee voorwaarden is voldaan. Ten eerste moet de rechtbank vaststellen dat de schuldbemiddeling op de juiste wijze is uitgevoerd door een daartoe bevoegde instantie. Ten tweede moet de rechtbank aan de hand van een belangenafweging vaststellen dat het onredelijk is dat mevrouw [verweerster 1] weigert in te stemmen met de aangeboden schuldregeling.
De schuldbemiddeling moet zijn uitgevoerd door een bevoegde instantie
4.3.
De rechtbank stelt vast dat de schuldbemiddeling is uitgevoerd door de gemeente Den Haag. Dat betekent dat wordt voldaan aan de door wet gestelde voorwaarde(n), namelijk dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij. Het voorstel is naar het oordeel van de rechtbank bovendien goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank moet een belangenafweging maken
4.4.
Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser vrijstaat om te verlangen dat zijn vordering volledig wordt betaald. Tegelijkertijd is het belangrijk dat mensen met problematische schulden zicht hebben op een schuldenvrije toekomst. De wetgever biedt daar verschillende regelingen voor, waarbij mensen met schulden zich maximaal moeten inspannen om zo veel mogelijk af te lossen en daarna schuldenvrij verder kunnen. Schuldeisers moeten dan vaak wel afstand doen (van een (groot) deel) van hun vordering. Daarom kunnen schuldeisers alleen onder bijzondere omstandigheden gedwongen worden om in te stemmen met een aangeboden schuldregeling.
4.5.
De rechtbank kan een zogenaamd ‘dwangakkoord’ opleggen wanneer de weigering van de schuldeiser in de gegeven omstandigheden onredelijk is. Om te kunnen beoordelen of dat het geval is, moet de rechtbank de belangen van alle betrokkenen afwegen, van verzoekster zelf, van de weigerende schuldeiser en van de schuldeisers die wél hebben ingestemd. Op basis van die belangenafweging is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat een dwangakkoord hier niet op zijn plaats is.
Het is niet onredelijk dat mevrouw [verweerster 1] heeft geweigerd met de schuldregeling in te stemmen
4.6.
De vordering van mevrouw [verweerster 1] bedraagt met 51,14% meer dan de helft van de totale schuldenlast. Dat brengt mee dat niet snel kan worden geoordeeld dat het onredelijk is dat zij heeft geweigerd met de schuldregeling in te stemmen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de heer [verzoeker] onvoldoende tegenover het verweer van mevrouw [verweerster 1] gesteld om de rechtbank tot het oordeel te kunnen doen komen dat desondanks zijn belang en/of het belang van de andere schuldeisers dient te prevaleren. De mededelingen dat sprake is van een problematische schuldenlast, meneer zich voldoende inspant om te schulden af te lossen en dat door het niet-instemmen met het voorstel het belang van de overige schuldeisers wordt geschaad zijn daartoe onvoldoende. Het verzoek zal worden afgewezen.
Argumenten van mevrouw [verweerster 1]
4.7.
Omdat de rechtbank op grond van het voorgaande al tot afwijzing van het verzoek tot het opleggen van het dwangakkoord komt, is het niet nodig de andere argumenten op grond waarvan mevrouw [verweerster 1] niet instemt met de aangeboden schuldregeling te bespreken.
Op het WSNP-verzoek wordt in een apart vonnis beslist
4.8.
De heer [verzoeker] heeft op de zitting laten weten het verzoek om te worden toegelaten tot WSNP te handhaven als het verzoek tot het opleggen van een dwangakkoord wordt afgewezen. De rechtbank zal op dat verzoek in een apart vonnis beslissen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek tot het opleggen van een dwangakkoord af.
Dit is een beslissing van mr. drs. J.C.A.T. Frima, rechter, in samenwerking met
F.J. Knaap LL.B., griffier. Deze beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 september 2025.
Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?
Tegen deze uitspraak kan verzoeker gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak hoger beroep instellen. Dat kan door een advocaat een verzoekschrift in te laten dienen bij de griffie van het gerechtshof in Den Haag. Dit kan alleen indien het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling ook door de rechtbank is afgewezen en verzoeker tegelijk hoger beroep instelt tegen die afwijzing (art. 292 lid 3 Fw).