ECLI:NL:RBDHA:2025:17834

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 september 2025
Publicatiedatum
29 september 2025
Zaaknummer
NL25.17924
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing opvolgende asielaanvraag en verzoek om heroverweging van eerdere besluiten van eiser uit Somalië

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 29 september 2025, wordt de afwijzing van de opvolgende asielaanvraag van eiser, afkomstig uit Somalië, behandeld. Eiser had op 23 juli 2024 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, alsook een verzoek om heroverweging van eerdere besluiten met betrekking tot zijn asielaanvragen. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag op 16 april 2025 afgewezen als kennelijk ongegrond, wat eiser heeft doen besluiten om beroep in te stellen tegen dit besluit. De rechtbank heeft op 31 juli 2025 de zaak behandeld, waarbij zowel eiser als zijn gemachtigden en de gemachtigde van de minister aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een verhoogd risico loopt op willekeurig geweld in Somalië, en dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die een heroverweging van eerdere besluiten rechtvaardigen. De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de asielaanvraag in stand kan blijven en dat het verzoek om heroverweging van eerdere besluiten ongegrond is. Eiser heeft niet kunnen aantonen dat zijn persoonlijke omstandigheden hem in een kwetsbare positie plaatsen die een asielvergunning rechtvaardigt. De rechtbank wijst erop dat de minister terecht heeft gesteld dat de situatie in Mogadishu niet zodanig is veranderd dat dit aanleiding geeft tot heroverweging van de eerdere besluiten. De rechtbank verklaart het beroep van eiser ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.17924

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 september 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. E. Derksen),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. I. van Es).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de opvolgende asielaanvraag van eiser als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) en over de afwijzing van het verzoek om heroverweging van alle voorgaande besluiten op eisers asielaanvragen. Eiser is het hier niet mee eens. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank of de afwijzing in stand kan blijven.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de afwijzing van de asielaanvraag in stand kan blijven. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij een verhoogd risico loopt op willekeurig geweld. Er bestaat verder geen aanleiding om het verzoek om heroverweging van eerdere besluiten in te willigen
.Het terugkeerbesluit en het inreisverbod kunnen in stand blijven. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiser heeft op 23 juli 2024 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend en verzocht de eerdere beslissingen op zijn asielaanvragen te heroverwegen. De minister heeft met het bestreden besluit van 16 april 2025 de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond en het verzoek om heroverweging afgewezen.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 31 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

Totstandkoming van het bestreden besluit
3. Aan eiser is met ingang van 24 augustus 2009 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend. Deze vergunning is op 11 januari 2011 ingetrokken omdat eiser bij zijn aanvraag onjuiste verklaringen zou hebben afgelegd en zijn aanvraag zonder die verklaringen zou zijn afgewezen. Dit besluit is op 28 januari 2015 in rechte vast komen te staan. Eiser heeft op 7 januari 2014 opnieuw een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd, welke op 7 juli 2014 is ingewilligd. Op 22 juli 2014 heeft de IND laten weten dat dit een ambtelijke misslag betrof en heeft verblijfsvergunning ingetrokken. Dit besluit is op 3 augustus 2015 in rechte vast komen te staan. Eiser heeft op 5 juni 2015 een tweede opvolgende aanvraag ingediend, die bij besluit van 16 november 2015 niet-ontvankelijk is verklaard. Dit besluit is op 26 april 2016 in rechte vast komen te staan. Op 27 juli 2018 heeft eiser een derde opvolgende aanvraag ingediend, die op 13 november 2018 niet-ontvankelijk is verklaard. Het daartegen ingestelde beroep is op 20 december 2018 door de rechtbank gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen zijn daarbij in stand gelaten. Eiser heeft op 14 februari 2022 een vierde opvolgende aanvraag ingediend, die bij besluit van 14 februari 2023 is afgewezen als kennelijk ongegrond en die op 11 juli 2023 in rechte vast is komen te staan.
3.1.
Op 23 juli 2024 heeft eiser opnieuw een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. In het nu bestreden besluit heeft de minister die aanvraag kennelijk ongegrond verklaard omdat hetgeen eiser heeft aangevoerd over de algemene situatie in Somalië, en in Mogadishu in het bijzonder, niet leidt tot de conclusie dat eiser een reëel risico loopt op willekeurig geweld wegens persoonlijke omstandigheden. De minister heeft dit gedaan onder verwijzing naar het hierboven genoemde besluit van 14 februari 2023 en heeft hiermee toepassing gegeven aan artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vw 2000. Verder heeft de minister overwogen dat, kort samengevat, niet is gebleken van nieuwe feiten en omstandigheden die maken dat de in het verleden genomen beslissingen op de asielaanvragen van eiser moeten worden heroverwogen.
Heeft eiser met individuele aspecten aannemelijk gemaakt dat hij een verhoogd risico loopt op willekeurig geweld?
4. Eiser betoogt dat de minister onvoldoende deugdelijk heeft gemotiveerd dat in Mogadishu sprake is van een relatief lagere mate van willekeurig geweld. Hij voert hiertoe aan dat Al-Shabaab begin 2025 een offensief is begonnen in Centraal-Somalië en rondom Mogadishu. Deze verslechterde situatie is niet bij de besluitvorming betrokken. Daarnaast heeft de minister onvoldoende gewicht toegekend aan de individuele omstandigheden van eiser. Eiser betoogt dat hij bij terugkeer naar Somalië een verhoogd risico loopt op willekeurig geweld vanwege zijn veranderde opvattingen, zoals bijvoorbeeld ten aanzien van gelijkheid tussen mannen en vrouwen. Als gevolg van zijn langdurig verblijf in het westen vreest hij dat hem ook politieke opvattingen worden toegedicht. Hij verwijst in dit kader naar het ambtsbericht van 2025. [1] Hier komt nog bij dat eiser geen sociaal netwerk heeft in Somalië. Ook is het niet zeker dat de stam waar eiser toe behoort hem de noodzakelijke bescherming kan bieden, gelet op zijn lange afwezigheid uit Mogadishu. De omstandigheid dat de moeder en tante van eiser, die beiden zieke en oud zijn, in Mogadishu wonen, betekent niet dat hij op de bescherming van zijn stam kan rekenen.
4.1.
De beroepsgrond slaagt niet. Kern van het betoog van eiser is dat de minister ten onrechte uitgaat van een lagere mate van willekeurig geweld en dat de minister in dat licht bezien ten onrechte stelt dat eiser vanwege zijn persoonlijke omstandigheden geen reëel risico loopt om slachtoffer te worden van willekeurig geweld als bedoeld in artikel 15 aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn. Eiser kan hierin niet worden gevolgd. De minister stelt zich terecht op het standpunt dat voor Mogadishu wordt aangenomen dat sprake is van een relatief lager niveau van willekeurig geweld. [2] Hetgeen eiser aanvoert over de omstandigheid dat Al-Shabaab terrein wint doet daar niet aan af. Uit het EUAA rapport blijkt namelijk dat sprake is van een hogere mate van willekeurig geweld in de provincie Mogadishu. Eiser moet echter terugkeren naar de stad Mogadishu en niet naar de provincie, meer specifiek naar het gebied waar Al-Shabaab terrein wint. De minister had in de omstandigheid dat Al-Shabaab terrein wint geen reden hoeven zien om het beleid aan te passen. Al-Shabaab heeft nog altijd niet de controle over Mogadishu. Of zij dit gaan krijgen is een onzekere toekomstige gebeurtenis, waar op dit moment nog geen reële vrees aan ontleend kan worden. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat juist hij een verhoogd risico loopt op ernstige schade vanwege willekeurig geweld door individuele factoren. Eiser is hier niet in geslaagd. De minister stelt terecht dat eisers moeder is teruggekeerd naar Mogadishu en bij eisers tante is ingetrokken. Ook behoort eiser tot een grote, invloedrijke stam. Dat eiser geen sociaal netwerk heeft kan dus niet worden gevolgd. De minister stelt zich verder terecht op het standpunt dat eisers verblijf in het westen geen bijzondere individuele omstandigheid is die maakt dat hij een verhoogd risico loopt om slachtoffer te worden van willekeurig geweld. Met betrekking tot de gestelde verwestering is door de rechtbank in haar uitspraak van 12 mei 2023 [3] overwogen dat hiervan geen sprake is en dat eiser aan zijn langdurig verblijf in Nederland geen gegronde vrees kan ontlenen voor willekeurig geweld. Dit is door de Afdeling bevestigd. Eiser heeft niet duidelijk gemaakt waarom dat nu anders zou zijn en waarom de gestelde verwestering, ook bezien tezamen met de andere door eiser genoemde individuele omstandigheden, meebrengt dat hij heeft te vrezen voor willekeurig geweld. De verwijzing naar het Algemeen Ambtsbericht met een algemene opsomming van eigenschappen die ook voor eiser een verdenking zouden kunnen opleveren, is hiervoor onvoldoende.
Heeft de minister zich terecht op het standpunt gesteld dat geen ruimte bestaat voor heroverweging van de eerdere besluiten?
5. Eiser betoogt dat de minister zich ten onrechte op het standpunt stelt dat er geen aanleiding bestaat voor heroverweging van de eerdere besluiten. Hij verwijst allereerst naar het van toepassing zijnde beleid. Daarnaast doet eiser een beroep op de uitspraak van het Hof van Justitie van 4 oktober 2012, waaruit volgt dat een nationaal bestuursorgaan onder bijzondere omstandigheden gehouden kan zijn een definitief geworden besluit opnieuw te onderzoeken teneinde meer bepaald rekening te houden met de uitlegging die het Hof nadien aan een relevante bepaling van Unierecht heeft gegeven. [4] Verder doet eiser een beroep op het Skoma-Lux arrest [5] waaruit volgt dat krachtens het Unierecht een plicht bestaat tot het heroverwegen van in rechte onaantastbare besluiten, in het bijzonder als zij het karakter hebben van een sanctie en indien zij inbreuk maken op fundamentele rechten. Dit is in onderhavige zaak het geval, nu inbreuk wordt gemaakt op de rechten van eiser die voortvloeien uit de Kwalificatierichtlijn en het Handvest. Eiser doet een verzoek om heroverweging van alle onder 3 genoemde bestreden besluiten.
5.1.
De minister stelt zich op het standpunt dat er in het Unierecht geen regels zijn over de ingangsdata van verleende verblijfsvergunningen of over het met terugwerkende kracht terugkomen op besluiten die in rechte vast staan. Daarom is bij een verzoek tot heroverweging het nationale recht van toepassing en wordt een dergelijk verzoek getoetst aan artikel 4:6 van de Awb. Uit dit artikel volgt dat bij een verzoek tot heroverweging wordt gekeken naar de vraag of er nieuwe feiten of omstandigheden zijn. De minister stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden in de zin van dit artikel. Daarom is het verzoek om heroverweging afgewezen.
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat een verzoek om heroverweging in deze zaak enkel relevant kan zijn wanneer eisers opvolgende aanvraag wordt ingewilligd. Als dat het geval zou zijn, zou de ingangsdatum van de verblijfsvergunning op een eerder moment kunnen liggen dan de datum van het inwilligende besluit. Dit volgt in zekere zin ook uit artikel 44, vierde lid, van de Vw 2000. Indien eiser ex nunc toetsend geen recht heeft op asiel, dan bestaat geen aanleiding de eerdere besluiten op zijn asielaanvragen heroverwegen. Het kan er immers niet toe leiden dat hij nu alsnog asiel verkrijgt.
5.3.
Gelet op hetgeen is overwogen onder 4.1 geldt in het geval van eiser dat hij niet aannemelijk gemaakt heeft dat hij een verhoogd risico loopt op willekeurig geweld en dat hij dus niet in aanmerking komt voor een asielvergunning voor bepaalde tijd. Het verzoek om heroverweging kan om die reden niet leiden tot een eerdere ingangsdatum. De minister heeft de eerdere asielbesluiten daarom niet te hoeven heroverwegen. Het beroep van eiser treft geen doel.
Mocht de minister een terugkeerbesluit en inreisverbod opleggen aan eiser?
8. Eiser betoogt dat de minister ten onrechte een terugkeerbesluit en inreisverbod aan hem heeft opgelegd, omdat deze besluiten een disproportionele inbreuk vormen op het recht op respect voor het privéleven van eiser zoals beschermd door artikel 8 van het EVRM. Eiser verblijft sinds 2009 in Nederland en is in het bezit geweest van een verblijfsvergunning op grond waarvan hij onderwijs kon volgen, arbeid kon verrichten en zich persoonlijk kon ontwikkelen. Hij heeft in Nederland een hecht sociaal netwerk opgebouwd en met zijn instemming is zijn dochter naar Nederland gekomen met wie hij een nauwe en duurzame band onderhoudt. Hier komt nog bij dat de minister nooit enige inspanning heeft verricht om te komen tot gedwongen, dan wel vrijwillig vertrek van eiser naar Somalië.
8.1.
De beroepsgrond slaagt niet. De minister stelt zich terecht op het standpunt dat het terugkeerbesluit en het inreisverbod kunnen worden gehandhaafd. Het terugkeerbesluit is al in 2015 aan eiser opgelegd. Sindsdien heeft hij meerdere asielaanvragen gedaan en heeft hij een reguliere vergunning voor verblijf bij zijn dochter aangevraagd, die allemaal zijn afgewezen. De minister heeft er ook terecht op gewezen dat eiser al eerder een beroep heeft gedaan op de band met zijn dochter en dat in die procedure is geoordeeld dat dit geen grond is om het inreisverbod niet op te leggen, dan wel om het terugkeerbesluit in te trekken. Verder heeft eiser op geen enkele manier onderbouwd dat hij het gestelde gezinsleven met zijn dochter niet elders zou kunnen uitoefenen. Ook het feit dat eiser lang in Nederland verblijft maakt niet dat aan hem geen terugkeerbesluit of inreisverbod kan worden opgelegd. Eisers vergunning is immers al in 2011 ingetrokken en hij had op dat moment Nederland moeten verlaten. Dat hij daarna nog lang hier is gebleven en een leven heeft opgebouwd, komt voor rekening en risico van eiser. Hier komt nog bij dat de afgelopen jaren verschillende aanvragen heeft gedaan en procedures heeft gevoerd, waardoor uitzetting niet mogelijk was. Bovendien is niet gebleken dat eiser zelf inspanningen heeft verricht om naar Somalië terug te keren.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A. van Hoof, rechter, in aanwezigheid van mr. T.M.T. Brandsma, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Algemeen Ambtsbericht Somalië, d.d. 4 april 2025, p. 28-29.
2.Zie paragraaf C7/30.4.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
3.Rb. Den Haag (zp. Arnhem) 12 mei 2023, zaaknummer NL23.4700 (
4.HvJEU 4 oktober 2012, ECLI:EU:C:2012:608, r.o. 77.
5.HvJEU 11 december 2007, ECLI:EU:C:2007:773, r.o. 73.