ECLI:NL:RBDHA:2025:1782

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 januari 2025
Publicatiedatum
11 februari 2025
Zaaknummer
11340804 RP VERZ 24-50540
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht gegeven ontslag op staande voet en loonstop bij ziekte; beoordeling van re-integratieverplichtingen en gefixeerde schadevergoeding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 22 januari 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werkneemster, aangeduid als [de vrouw], en haar werkgever, Westflex Personeelsdiensten B.V. De werkneemster had zich ziekgemeld na een conflict met een collega en was vervolgens door de werkgever ontslagen op staande voet. De werkgever had eerder een loonstop opgelegd vanwege het niet nakomen van re-integratieverplichtingen door de werkneemster. De kantonrechter oordeelde dat de loonstop terecht was opgelegd, maar dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig was. De werkgever had onvoldoende onderbouwd dat er een dringende reden voor het ontslag bestond, vooral omdat de werkneemster adequaat had gereageerd op de uitnodiging voor een gesprek over haar verzuim. De kantonrechter heeft de werkneemster een gefixeerde schadevergoeding van € 7.213,91 bruto en een transitievergoeding van € 8.284,29 bruto toegewezen, maar de billijke vergoeding vastgesteld op nihil. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij ieder de eigen kosten droeg. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor werkgevers om zorgvuldig om te gaan met ontslagprocedures en de rechten van werknemers bij ziekte en re-integratie.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Den Haag
EiV/c
Rep.nr.: 11340804 RP VERZ 24-50540
22 januari 2025
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
[de vrouw] ,wonende te [woonplaats] ,
verzoekster,
verweerster in het tegenverzoek,
hierna: [de vrouw] ,
gemachtigde: mr. P.M.A.F. Peutz,
tegen
Westflex Personeelsdiensten B.V.,
gevestigd te Wateringen,
verweerster,
verzoekster in het tegenverzoek,
hierna: Westflex,
gemachtigde: mr. E. Spijer.

1.Procedure

1.1.
De kantonrechter heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
  • het verzoekschrift van 7 oktober 2024 met producties 1 t/m 10;
  • het verweerschrift, tevens zelfstandig verzoekschrift, van 15 november 2024 met producties 1 t/m 16;
  • de nadere producties 11 en 12 van [de vrouw] , binnengekomen op de griffie op 20 november 2024;
  • de op de zitting voorgedragen pleitnota van Westflex.
1.2.
Op 25 november 2024 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. [de vrouw] is verschenen, vergezeld door een tolk en bijgestaan door mr. P.M.A.F. Peutz. Namens Westflex is [naam 1] (accountmanager) verschenen, bijgestaan door mr. E. Spijer. De griffier heeft aantekening gemaakt van wat op de zitting naar voren is gebracht.
1.3.
Naar aanleiding van hetgeen op de zitting is besproken is de zaak aangehouden tot 2 december 2024 voor het mogelijk bereiken van een schikking. De gemachtigde van [de vrouw] heeft bij die gelegenheid laten weten dat geen overeenstemming is bereikt. Vervolgens is de uitspraak van deze beschikking bepaald op vandaag.

2.Feiten

2.1.
[de vrouw] is op 16 april 2014 bij (de rechtsvoorganger van) Westflex in dienst getreden als uitzendkracht in de glastuinbouw. De uitzendovereenkomst tussen partijen geldt voor onbepaalde tijd en het loon bedraagt (laatstelijk) € 14,68 bruto per uur, exclusief 8 procent vakantiegeld. Op de uitzendovereenkomst is de ABU-CAO voor uitzendkrachten van toepassing.
2.2.
[de vrouw] heeft sinds 2023 een hoogoplopend conflict met haar collega mevrouw [naam 2] en diens echtgenoot. In 2023 is [naam 2] tijdelijk overgeplaatst geweest naar een andere werklocatie naar aanleiding van een geweldsincident tussen haar en [de vrouw] .
2.3.
In de eerste week van juli 2024 heeft opnieuw een incident plaatsgevonden tussen [de vrouw] en [naam 2] . [de vrouw] heeft zich naar aanleiding van dit incident ziekgemeld.
2.4.
De verzuimmanager van Westflex heeft [de vrouw] uitgenodigd om op 12 juli 2024 op gesprek te komen om haar ziekmelding te bespreken. [de vrouw] is op dat gesprek niet verschenen. Diezelfde dag heeft de verzuimmanager aan [de vrouw] een e-mail gestuurd waarin zij aangeeft dat aan [de vrouw] meerdere oplossingen zijn geboden, waaronder een overstap naar een andere inlener. Verder schrijft zij dat [de vrouw] maandag 15 juli 2024 op haar werk wordt verwacht, dat een nieuwe ziekmelding niet zal worden geaccepteerd en dat aan [de vrouw] geen ziektegeld zal worden betaald. Daarnaast is [de vrouw] uitgenodigd voor een gesprek met de bedrijfsarts op 16 juli 2024.
2.5.
Naar aanleiding van de e-mail van 12 juli 2024 heeft [de vrouw] telefonisch contact gehad met de verzuimmanager. De verzuimmanager heeft op 15 juli 2024 aan [de vrouw] een e-mail gestuurd over de inhoud van dit telefoongesprek. In die e-mail schrijft zij:
“[…].
Naar onze mening kunnen uw problemen alleen maar groter worden mocht de klant (het bedrijf waar u nu werkt geen gebruik van uw diensten meer willen maken door afwezigheid/zonder het eerst vinden van oplossingen.)
De klant heeft al aangegeven u en de dame waar u problemen mee heeft uit elkaar te halen. Allebei op een hele andere afdeling. De klant probeert met u mee te denken. U heeft nooit eerder geklaagd of iets aangegeven en weigert nu ineens alle communicatie.[…].”
2.6.
Op 16 juli 2024 heeft [de vrouw] een gesprek gehad met de bedrijfsarts. Het rapport van de bedrijfsarts over het verzuim van [de vrouw] vermeldt het volgende:

Stand van zaken:
Er is tijdelijk sprake van verminderde belastbaarheid. Na het maken van goede afspraken met werkgever (om een veilige situatie op de werkvloer te creëren voor betrokkene) kan, na een korte fase van herstel, betrokkene eigen werkzaamheden volledig hervatten vanaf uiterlijk 1 augustus.
Opbouwschema:
Vanaf uiterlijk 1 augustus volledig hervatten eigen werkzaamheden.
Prognose arbeidsgeschiktheid:
Gunstig, 1 tot 2 weken.
2.7.
Aansluitend op het gesprek met de bedrijfsarts heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [de vrouw] en de verzuimmanager. De verzuimmanager heeft diezelfde dag na afloop van dit gesprek aan [de vrouw] , voor zover relevant, de volgende e-mail gestuurd:
“[…].
Na ons gesprek heb ik met[de coördinator van [de vrouw] ]
gesproken en die heeft met[de inlener van [de vrouw] ]
een en ander besproken. Ik wil je heel graag hieronder de mail van[de inlener]
sturen, waar voor mij uit blijkt dat hij je heel graag terug wil als medewerker en je wil helpen.[De inlener]
hoopt dat je je met deze oplossing weer veilig voelt en weer snel terugkeert naar je eigen werk.
[…].
Wil jij nog op papier zetten hoe voor jou een goede oplossing in dit geval eruitziet?[…].
Tot 31 juli heb je de tijd gekregen om even uit te rusten van de bedrijfsarts, dit zullen wij zeker communiceren met[de inlener].
Vanaf 1 augustus wordt je weer op het werk verwacht.[…].
Zoals besproken mocht er weer wat voorvallen of er toch weer samengewerkt moet worden met deze dame, verzoeken wij jou ons zo snel mogelijk te informeren.
Bij de e-mail zit een doorgestuurde e-mail van de inlener van [de vrouw] aan haar coördinator, waarin de inlener het volgende schrijft:

Over[ [de vrouw] ]
en haar ruzie met[…]
[naam 2] . Mevr [naam 2] is overgeplaatst naar een andere locatie waar zij niet in aanraking kan komen met mevr [de vrouw] . Het is voor mevr [de vrouw] geheel veilig om te komen werken zonder enig contact.[…].”
2.8.
Op 25 juli 2024 heeft de verzuimmanager van Westflex opnieuw per e-mail contact opgenomen met [de vrouw] , nadat de coördinator van [de vrouw] meermaals zonder succes had geprobeerd met haar te bellen. In de e-mail schrijft de verzuimmanager – samengevat – dat Westflex niets meer van [de vrouw] heeft vernomen, dat zij 1 augustus op haar werk wordt verwacht en dat zij met klem wordt verzocht contact op te nemen met haar coördinator.
2.9.
Omdat [de vrouw] naar aanleiding van deze e-mail opnieuw geen contact opnam met haar coördinator, heeft de verzuimmanager op 29 juli 2024 nog een e-mail aan haar gestuurd met de herhaalde mededeling dat zij op 1 augustus op haar werk wordt verwacht en zo spoedig mogelijk contact op moet nemen met de coördinator. [de vrouw] heeft diezelfde dag gereageerd met het bericht dat haar gezondheid niet is verbeterd, dat zij nog niet terug kan keren naar het werk en dat zij op 8 augustus een afspraak heeft met een dokter.
2.10.
Op 30 juli 2024 heeft de verzuimmanager van Westflex gereageerd op de (herhaalde) ziekmelding van [de vrouw] met het volgende bericht:
“[…].
Zoals eerder vermeld tijdens ons gesprek bij Arbo.nu. Is starten geen keuze, volgens de bedrijfsarts bent u niet arbeidsongeschikt.
U heeft geen recht meer op ziektegeld vanaf 1-8-2024.
De bedrijfsarts is voor ons lijdend.
Wij verwachten u donderdag 1-8-2024 weer op uw eigen werk, bent u niet aanwezig zien wij dit als werkweigering en kan dit gevolgen hebben voor uw contract.[…].”
Diezelfde dag heeft een gesprek plaatsgevonden tussen de arbodienst van Westflex en [de vrouw] . De betreffende casemanager van de arbodienst schrijft over dit gesprek het volgende:

Ik heb op dinsdag 30-7 een gesprek met mevrouw gehad. Daarin heb ik aangegeven dat mevrouw eigenlijk vanaf 5-8 weer terug kon naar werk. Ook aangegeven dat klant ging zorgen dat ze terug kon. Ze wilde niet terug. Ik heb toen nog aangegeven dat ze dan in ieder geval bij RC Westland ging beginnen en ik met de werkgever zou bekijken of er elders nog werk was. Daarna gaf ze aan naar het UWV te willen. Ik vroeg haar of ze hiermee een VSO bedoelde. Dat was zo. Zij had een eigen tolk bij zich die alles heeft vertaald.[…].”
2.11.
Op 2 augustus 2024 heeft Westflex aan [de vrouw] een vaststellingsovereenkomst ter beëindiging van haar dienstverband aangeboden. Dit aanbod is door [de vrouw] geweigerd.
2.12.
Op 6, 7, 8, 9 en 13 augustus 2024 heeft Westflex aan [de vrouw] een officiële waarschuwing gegeven voor werkweigering vanwege haar afwezigheid op het werk. De officiële waarschuwingen vermelden – samengevat – dat het handelen van [de vrouw] wordt aangemerkt als werkweigering, dat zij voor de betreffende dag geen aanspraak maakt op loon en dat bij volgende overtredingen nadere arbeidsrechtelijke maatregelen, waaronder een ontslag op staande voet, niet zijn uitgesloten.
2.13.
Op 12 augustus 2024 heeft [de vrouw] aan Westflex bericht dat zij zich niet kan vinden in de opgelegde waarschuwingen en loonstop. Ook schrijft zij nog altijd ziek te zijn en een nieuwe afspraak met de bedrijfsarts te willen.
2.14.
Op 14 augustus 2024 stuurt de accountmanager van Westflex aan [de vrouw] , voor zover relevant, het volgende bericht:
“[…].
Tot op heden heeft u niet uw werk hervat en u geeft ook aan dit niet te gaan doen. De door ons gestuurde waarschuwingsbrieven hebben u ook niet bewogen om uw werkzaamheden weer op te gaan pakken. Wat ons betreft is er sprake van werkweigering cq. onwettig verzuim.
Bij deze wil ik nogmaals benadrukken dat u geen salaris ontvangt, en ook niet zult ontvangen, over de periode waarin u geen werk verricht en waarin u wel geschikt wordt geacht om werkzaamheden te verrichten.
Aangezien deze situatie ongewenst is wil ik u graag uitnodigen bij ons op kantoor om hierover in gesprek te gaan. Bij deze wordt u aanstaande vrijdag 16 augustus om 10:00 uur uitgenodigd op[adres].
Mocht u niet kunnen op voorgestelde dag en/of tijdstip verzoek ik u een tegenvoorstel te doen.
Het niet reageren, of het niet verschijnen op voorgesteld moment, zullen we beschouwen als afwijzing van ons voorstel en hier onze conclusies aan verbinden.
2.15.
Diezelfde dag heeft [de vrouw] op deze e-mail gereageerd met het volgende bericht:

Naar aanleiding van uw mail wil ik u via deze weg laten weten dat ik vrijdag 16 augustus niet in staat ben om langs te komen, gezien mijn gezondheidssituatie. Graag zou ik allereerst de aard en de inhoud van het gesprek willen weten. Zouden jullie dit mij via de mail willen laten weten. Mijn tegenvoorstel zou zijn, een nieuwe telefonische afspraak op 23 augustus om 10:00 uur.
2.16.
Op 15 augustus 2024 reageert de accountmanager van Westflex op dit bericht dat [de vrouw] volgens de bedrijfsarts in staat moet worden geacht om op 16 augustus op de afspraak te kunnen verschijnen en dat mocht zij niet verschijnen, haar werkweigering tot ontslag op staande voet kan leiden.
2.17.
Op 16 augustus 2024 is [de vrouw] niet op de door Westflex voorgestelde afspraak verschenen. Per brief van diezelfde dag heeft Westflex [de vrouw] op staande voet ontslagen. In de ontslagbrief legt Westflex – kortgezegd – aan het ontslag ten grondslag dat [de vrouw] volgens de bedrijfsarts vanaf 1 augustus 2024 in staat moet worden geacht haar werkzaamheden te kunnen hervatten, maar dat zij niet op haar werk is verschenen en vervolgens ook niet is verschenen op de afspraak van 16 augustus 2024 om haar verzuim te bespreken. Verder schrijft Westflex dat zij aanspraak maakt op de wettelijke gefixeerde schadevergoeding en dat zij deze bij de eindafrekening zal verrekenen.

3.Verzoek, tegenverzoek, grondslag en verweer

In het verzoek:
3.1.
[de vrouw] verzoekt dat bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad en met veroordeling van Westflex in de kosten van deze procedure, Westflex wordt veroordeeld tot betaling van:
een gefixeerde schadevergoeding van € 8.377,44 bruto;
een transitievergoeding van € 8.284,29 bruto;
een billijke vergoeding van € 52.898,55 bruto;
het achterstallig loon van € 1.109,81 bruto, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex. artikel 7:625 BW;
de wettelijke rente over de onder 1. en 4. genoemde bedragen.
3.2.
[de vrouw] legt aan haar verzoek ten grondslag dat zij door Westflex ten onrechte op staande voet is ontslagen. [de vrouw] heeft niet geweigerd om haar werk uit te voeren, maar was arbeidsongeschikt en is daardoor niet op haar werk of op de afspraak van 16 augustus 2024 verschenen. Bovendien heeft zij op de uitnodiging voor 16 augustus 2024 wel degelijk gereageerd door een tegenvoorstel voor een andere datum te doen. Voor zover al sprake is geweest van werkweigering door [de vrouw] is het ontslag op 16 augustus 2024 ook niet onverwijld gegeven, omdat Westflex in dat geval al vanaf 1 augustus 2024 van de dringende reden op de hoogte is geweest. [de vrouw] berust in het ontslag, maar maakt aanspraak op een billijke vergoeding van € 52.898,55. Ook maakt zij aanspraak op de gefixeerde schadevergoeding van € 8.377,44 bruto, omdat de opzegtermijn niet in acht is genomen. Daarnaast heeft zij recht op een transitievergoeding van € 8.284,29 bruto, omdat de arbeidsovereenkomst op initiatief van Westflex is beëindigd. Westflex moet ook het loon bij ziekte van 5 augustus tot en met 16 augustus 2024 aan [de vrouw] betalen, omdat Westflex haar in die periode ten onrechte een loonstop heeft opgelegd. Het salaris dient vanwege de vertraging in de betaling te worden verhoogd met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente.
3.3.
Westflex concludeert tot afwijzing van het verzoek met veroordeling van [de vrouw] in de kosten van deze procedure. Op het verweer wordt in de beoordeling verder ingegaan.
In het tegenverzoek:
3.4.
Westflex verzoekt dat bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad en met veroordeling van [de vrouw] in de kosten van deze procedure:
voor recht wordt verklaard dat het ontslag op staande voet van 16 augustus 2024 rechtsgeldig is gegeven;
voor recht wordt verklaard dat Westflex aanspraak maakt op een gefixeerde schadevergoeding van € 2.068,42 bruto en dat deze op juiste gronden gedeeltelijk is verrekend met de eindafrekening;
[de vrouw] wordt veroordeeld tot betaling van het nog resterende deel van de gefixeerde schadevergoeding van € 1.638,42 bruto.
3.5.
Westflex legt aan haar tegenverzoek ten grondslag dat [de vrouw] haar een dringende reden voor ontslag op staande voet heeft gegeven doordat zij heeft geweigerd haar werkzaamheden te hervatten en vervolgens niet op gesprek is verschenen om haar verzuim toe te lichten, terwijl zij daar volgens de bedrijfsarts wel toe in staat was. [de vrouw] is daarvoor een gefixeerde schadevergoeding aan Westflex verschuldigd ter hoogte van het loon over de opzegtermijn van één maand. Dat is een bedrag van € 2.068,42 bruto. Een bedrag van € 431,- is reeds verrekend met de eindafrekening en het resterende deel van € 1.638,42 bruto moet [de vrouw] aan Westflex betalen.
3.6.
[de vrouw] concludeert tot afwijzing van het tegenverzoek met veroordeling van Westflex in de kosten van deze procedure. Op het verweer wordt in de beoordeling verder ingegaan.

4.Beoordeling

4.1.
Het verzoek en het tegenverzoek zullen in het volgende tegelijkertijd worden behandeld.
Westflex mocht een loonstop aan [de vrouw] opleggen
4.2.
Artikel 7:629 lid 1 BW bepaalt dat een werknemer bij ziekte gedurende een tijdvak van 104 weken recht heeft op doorbetaling van een deel van het loon. Lid 3 van dit artikel bepaalt verder dat de werknemer dit recht niet heeft indien hij – kortgezegd – zonder deugdelijke grond passende arbeid niet verricht, weigert mee te werken aan door de werkgever of diens deskundige gegeven redelijke voorschriften of weigert mee te werken aan het opstellen, evalueren en bijstellen van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 7:658a BW.
4.3.
[de vrouw] verzoekt betaling van haar achterstallig loon bij ziekte over de periode van 5 augustus tot en met 16 augustus 2024. Westflex heeft echter voldoende onderbouwd dat zij over die periode een loonstop aan [de vrouw] mocht opleggen, omdat zij zonder deugdelijke reden heeft geweigerd om per 5 augustus 2024 passend werk te verrichten bij een andere inlener. Het staat niet ter discussie dat de bedrijfsarts van Westflex heeft geoordeeld dat [de vrouw] uiterlijk vanaf 1 augustus 2024 haar werkzaamheden zou kunnen hervatten na het maken van “
goede afspraken met werkgever (om een veilige situatie op de werkvloer te creëren voor betrokkene)”. Westflex heeft voldoende onderbouwd dat zij daadwerkelijk maatregelen heeft genomen om die veilige situatie voor [de vrouw] te creëren, in ieder geval door haar de mogelijkheid te bieden haar werkzaamheden te hervatten bij een andere inlener, waar zij niet in contact zou komen met de collega waarmee zij een conflict heeft. [de vrouw] voert aan dat zij daar per 5 augustus 2024 om medische redenen nog altijd niet toe in staat was, maar nu deze verhindering door Westflex wordt betwist had het op grond van artikel 7:629a lid 1 BW op haar weg gelegen om een deskundigenoordeel van het UWV in te brengen waar deze verhindering uit blijkt. Dat heeft zij niet gedaan, zodat de kantonrechter op dat punt uitgaat van het oordeel van de bedrijfsarts. Verder is door Westflex voldoende gesteld en onderbouwd dat zij [de vrouw] onverwijld van de loonstop en de redenen daarvoor op de hoogte heeft gebracht. Het beroep van Westflex op de loonstop slaagt daarom, zodat het verzoek tot betaling van achterstallig salaris in beginsel moet worden afgewezen.
4.4.
Westflex heeft echter gesteld dat zij na het eindigen van het dienstverband van [de vrouw] bij de eindafrekening een bedrag van € 431,- bruto heeft ingehouden. Volgens Westflex mocht zij het bedrag dat zij aan [de vrouw] verschuldigd was namelijk verrekenen met een aan Westflex toekomende gefixeerde schadevergoeding. In het volgende zal worden overwogen dat Westflex geen recht heeft op die gefixeerde schadevergoeding. Daarmee staat vast dat Westflex een bedrag van € 431,- bruto onterecht niet aan [de vrouw] heeft uitgekeerd. Dat bedrag zal daarom worden toegewezen. Over dat bedrag is ook de wettelijke verhoging van artikel 7:625 BW toewijsbaar. Deze wordt toegewezen tot een maximum van 25 procent, gelet op het feit dat Westflex slechts te laat heeft betaald omdat zij er ten onrechte van uitging een verrekenbare vordering te hebben. De wettelijke rente over het achterstallig salaris en over de wettelijke verhoging wordt als niet weersproken toegewezen.
Geen sprake van een dringende reden voor ontslag op staande voet
4.5.
Op grond van artikel 7:677 lid 1 BW is ieder van de partijen bevoegd de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen om een dringende reden, onder onverwijlde mededeling van die reden aan de wederpartij. Op grond van artikel 7:678 lid 1 BW worden voor de werkgever als dringende reden in de zin van dit artikel beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die tot gevolg hebben dat van de werkgever redelijkerwijs niet verlangd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Bij de beoordeling van de vraag of van een zodanige dringende reden sprake is, moeten alle omstandigheden van het geval in onderling verband in aanmerking worden genomen. Daarbij moet (onder andere) gelet worden op de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, de aard en duur van het dienstverband, de wijze waarop de werknemer tijdens het dienstverband heeft gefunctioneerd en de gevolgen van het ontslag.
4.6.
Westflex voert ter onderbouwing van de dringende reden voor ontslag aan dat [de vrouw] zich per 1 augustus 2024 schuldig heeft gemaakt aan werkweigering door zonder goede reden niet op haar werk te verschijnen. Verder voert zij aan dat [de vrouw] vervolgens heeft geweigerd om over haar ongeoorloofde verzuim het gesprek aan te gaan, doordat zij niet op de afspraak van 16 augustus 2024 is verschenen. De kantonrechter volgt [de vrouw] echter in haar standpunt dat zij adequaat heeft gereageerd op de uitnodiging voor die afspraak. In de uitnodiging van 14 augustus 2024 schrijft Westflex nadrukkelijk dat [de vrouw] een tegenvoorstel voor een andere dag en/of tijdstip mag doen en dat “
het niet reageren, of het niet verschijnen” beschouwd zou worden als een afwijzing van het voorstel waaraan conclusies worden verbonden. [de vrouw] heeft vervolgens aan Westflex een concreet tegenvoorstel gedaan voor een andere dag en tijdstip. Daarmee heeft [de vrouw] gedaan wat in de brief van 14 augustus 2024 van haar gevraagd werd. Gelet op het feit dat reeds een loonstop aan [de vrouw] was opgelegd, had het op de weg van Westflex gelegen om te onderbouwen waarom er per 16 augustus 2024 noodzaak bestond om over te gaan tot de verdere (meest verstrekkende) sanctie van een ontslag op staande voet. Westflex heeft echter geen omstandigheden aangevoerd waaruit blijkt dat zij gedurende de loonstop niet kon wachten tot de latere door [de vrouw] voorgestelde datum van 23 augustus 2024. Een dringende reden in de zin van artikel 7:678 lid 1 BW is dan ook niet gebleken. Daarmee staat vast dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is gegeven. Hieruit volgt dat de tegenverzoeken van Westflex worden afgewezen. Of de redenen voor het ontslag onverwijld aan [de vrouw] zijn medegedeeld, kan in het midden blijven.
De billijke vergoeding wordt toegewezen, maar wordt vastgesteld op nihil
4.7.
Nu [de vrouw] heeft berust in het ontslag, is Westflex gelet op het voorgaande op grond van artikel 7:681 BW aan [de vrouw] een billijke vergoeding verschuldigd. [de vrouw] verzoekt om de billijke vergoeding toe te wijzen tot een bedrag van € 52.898,55 bruto. Volgens vaste jurisprudentie moet de kantonrechter bij het bepalen van de hoogte van de billijke vergoeding rekening houden met alle omstandigheden van het geval. Daarbij kan (onder andere) in aanmerking worden genomen hoe lang de arbeidsovereenkomst zonder het ontslag nog zou hebben geduurd, de gevolgen van het ontslag voor de werknemer en de mate van verwijtbaarheid van de werkgever.
4.8.
[de vrouw] voert ter onderbouwing aan dat het door haar verzochte bedrag overeenkomt met het bedrag dat zij de komende 22 maanden als salaris bij ziekte had ontvangen als de arbeidsovereenkomst niet op onregelmatige wijze door Westflex was beëindigd. Reeds hiervoor is echter overwogen dat Westflex terecht een loonstop aan [de vrouw] heeft opgelegd vanwege het niet nakomen van haar re-integratieverplichtingen. Het loon dat [de vrouw] misloopt door het ontslag op staande voet is dan ook nihil. Gelet op de spanningen die tussen [de vrouw] en haar collega’s speelden op de werkvloer en het feit dat [de vrouw] eerder zelf heeft verzocht om beëindiging van de arbeidsovereenkomst middels een vaststellingsovereenkomst, acht de kantonrechter bovendien niet aannemelijk dat [de vrouw] nog meer dan hooguit enkele maanden (zo niet weken) bij Westflex in dienst was gebleven. Verder weegt mee dat [de vrouw] aanspraak zal kunnen maken op een uitkering van het UWV en dat (zoals in het volgende zal worden overwogen) de gefixeerde schadevergoeding en transitievergoeding in deze procedure worden toegewezen. Gelet op deze omstandigheden zal de kantonrechter de hoogte van de billijke vergoeding vaststellen op nihil.
De gefixeerde schadevergoeding wordt toegewezen tot een bedrag van € 7.213,91 bruto
4.9.
Op grond van artikel 7:672 lid 11 BW is de partij die opzegt tegen een eerdere dag dan tussen partijen geldt aan de wederpartij een vergoeding verschuldigd gelijk aan het bedrag van het in geld vastgestelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren. Nu Westflex de arbeidsovereenkomst op onregelmatige mate wijze heeft opgezegd zonder inachtneming van de opzegtermijn, is zij deze vergoeding aan [de vrouw] verschuldigd. Volgens [de vrouw] moet de vergoeding worden vastgesteld op € 8.377,44 bruto, uitgaande van een opzegtermijn van 17 augustus tot en met 31 november 2024 tegen een uurloon van € 14,68 bruto en 151,67 arbeidsuren per kalendermaand. Westflex heeft de hoogte van de verzochte vergoeding betwist. Zij voert aan dat de vergoeding moet worden berekend over de periode van 16 augustus tot en met 17 november 2024, omdat op grond van artikel 15 lid 6 van de toepasselijke CAO voor uitzendkrachten kan worden opgezegd tegen de eerstvolgende werkdag. Tegen deze gemotiveerde betwisting heeft [de vrouw] niets ingebracht. De gefixeerde schadevergoeding zal daarom uitgaande van een opzegtermijn van 16 augustus tot en met 17 november 2024 worden toegewezen tot een bedrag van € 7.213,91 bruto (3 maanden x € 14,68 bruto uurloon x 151,67 arbeidsuren per kalendermaand + 8 procent vakantietoeslag). De wettelijke rente over dit bedrag wordt als niet weersproken toegewezen.
De transitievergoeding wordt zoals verzocht toegewezen
4.10.
Op grond van artikel 7:673 lid 1 sub a onder 1 BW is de werkgever aan de werknemer een transitievergoeding verschuldigd indien de arbeidsovereenkomst door de werkgever is opgezegd. Lid 7 sub c van dit artikel bepaalt verder dat de transitievergoeding niet verschuldigd is indien het eindigen of niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer.
4.11.
Westflex stelt zich op het standpunt dat het niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [de vrouw] . Hiervoor is overwogen dat Westflex aan [de vrouw] een loonstop mocht opleggen vanwege het niet nakomen van haar re-integratieverplichtingen. De kantonrechter is van oordeel dat het niet nakomen van de re-integratieverplichtingen door [de vrouw] onder de gegeven omstandigheden echter niet
ernstigverwijtbaar is. Daarbij weegt mee dat Westflex op de zitting niet heeft weersproken dat de houding van [de vrouw] mede is ingegeven door het feit dat Westflex naar aanleiding van een eerder geweldsincident tussen [de vrouw] en de betreffende collega in 2023 niet adequaat heeft opgetreden, doordat zij [de vrouw] ondanks toezeggingen toch binnen korte tijd weer met deze collega heeft laten samenwerken. Dat [de vrouw] onvoldoende vertrouwen had in de door Westflex getroffen maatregelen naar aanleiding van het incident in juli 2024 om op haar werk te verschijnen, kan haar in het licht van die eerdere gebeurtenis dan ook niet ernstig worden verweten. Westflex heeft verder niet gesteld waar het ernstig verwijtbaar handelen van [de vrouw] volgens haar nog meer uit zou bestaan. Westflex is dan ook een transitievergoeding aan [de vrouw] verschuldigd. Nu Westflex verder geen verweer heeft gevoerd tegen de hoogte van de verzochte transitievergoeding, wordt het verzochte bedrag van € 8.284,29 bruto toegewezen.
Proceskosten
4.12.
Partijen zijn in het verzoek over en weer deels in het (on)gelijk gesteld. In die procedure worden de proceskosten daarom gecompenseerd, in die zin dat ieder de eigen kosten draagt. In de zaak van het tegenverzoek heeft Westflex ongelijk gekregen. In die procedure moet Westflex daarom de proceskosten betalen. De proceskosten worden aan de zijde van [de vrouw] echter vastgesteld op nihil, aangezien het tegenverzoek volledig voortvloeit uit het verweer in het verzoek.

5.Beslissing

De kantonrechter:
In het verzoek
5.1.
veroordeelt Westflex om aan [de vrouw] te betalen:
een gefixeerde schadevergoeding van € 7.213,91 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 16 augustus 2024 tot de dag dat alles is betaald;
een transitievergoeding van € 8.284,29 bruto;
een billijke vergoeding van nihil;
het achterstallig salaris van € 431,- bruto, te vermeerderen met een wettelijke verhoging ex. artikel 7:625 BW van 25 procent en voorts te vermeerderen met de wettelijke rente over het achterstallig salaris en de wettelijke verhoging vanaf de dag van verzuim tot de dag dat alles is betaald.
5.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
compenseert de proceskosten, in die zin dat ieder de eigen kosten draagt;
5.4.
wijst het meer of anders verzochte af;
In het tegenverzoek
5.5.
wijst de verzoeken van Westflex af;
5.6.
veroordeelt Westflex in de proceskosten, aan de zijde van [de vrouw] vastgesteld op nihil.
Deze beschikking is gegeven door kantonrechter mr. D. Jongsma en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 januari 2025.