ECLI:NL:RBDHA:2025:17776

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 augustus 2025
Publicatiedatum
29 september 2025
Zaaknummer
11625785
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van verstekvonnis in verzetprocedure inzake geldlening tussen partijen

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 26 augustus 2025 uitspraak gedaan in een verzetprocedure. Oorspronkelijk had [partij B] een verstekvonnis verkregen op 16 januari 2025, waarin [partij A] werd veroordeeld tot betaling van € 3.105,00 aan hoofdsom, € 526,96 aan incassokosten en € 340,40 aan rente. [partij A] heeft echter verzet aangetekend tegen dit vonnis, stellende dat er geen overeenkomst van geldlening was gesloten. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [partij A] tijdig verzet heeft ingesteld, aangezien zij pas op 5 februari 2025 op de hoogte was van het verstekvonnis. De rechter heeft vervolgens beoordeeld of er voldoende bewijs was voor de stelling van [partij B] dat er een geldleningsovereenkomst bestond. De kantonrechter oordeelde dat [partij B] onvoldoende feiten en omstandigheden had aangedragen om het bestaan van een overeenkomst van geldlening te onderbouwen. Hierdoor werd het verstekvonnis vernietigd en werden de vorderingen van [partij B] afgewezen. Tevens werd [partij B] veroordeeld in de proceskosten van [partij A].

Uitspraak

RECHTBANKDEN HAAG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Den Haag
JB/IB (B/C)
Zaaknummer: 11625785 \ RL EXPL 25-6112
Vonnis van 26 augustus 2025
in de zaak van
[partij A],
te [woonplaats] ,
eisende partij in verzet,
oorspronkelijk gedaagde partij,
hierna te noemen: [partij A] ,
gemachtigde: mr. K.S. Loilargosain,
tegen
[partij B],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij in verzet,
oorspronkelijk eisende partij,
hierna te noemen: [partij B] ,
gemachtigde: eerst mr. M. Leung.
nu: procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de oorspronkelijke dagvaarding van 18 november 2024 van [partij B] met producties 1 tot en met 5;
- het verstekvonnis van 16 januari 2025 met zaaknummer 11488666 RL EXPL 25-714;
- de verzetdagvaarding van 3 maart 2025 van [partij A] met producties 1 tot en met 6;
- de brief van 11 april 2025 waarin is meegedeeld dat een mondelinge behandeling is bepaald;
- het bericht van 6 augustus 2025 waarin de gemachtigde van [partij B] zich heeft onttrokken;
- de mondelinge behandeling van 7 augustus 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[partij B] heeft bij KPN twee telefoonabonnementen afgesloten. Het eerste abonnement is aangegaan voor de periode van 14 augustus 2020 tot en met 14 augustus 2022 met een termijnbedrag van € 35,00 per maand. Het tweede abonnement is aangegaan voor de periode van 14 augustus 2023 tot en met 14 augustus 2025 met een termijnbedrag van € 25,00 per maand.
2.2.
In de periode van mei 2022 tot en met mei 2023 heeft [partij B] in totaal een bedrag van € 1.980,00 aan [partij A] overgemaakt. In diezelfde periode heeft [partij B] € 105,00 op zijn rekening van [partij A] ontvangen, zodat [partij B] in deze periode € 1.875,00 meer aan [partij A] heeft overgemaakt dan zij aan hem.
2.3.
[partij B] heeft diverse brieven gestuurd aan [partij A] met het verzoek om een hoofdsom van € 3.105,00 aan hem te betalen. [partij A] heeft niet betaald.

3.Het geschil

3.1.
In de oorspronkelijke dagvaarding heeft [partij B] gevorderd dat de kantonrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [partij A] zal veroordelen tot betaling van € 3.105,00 aan hoofdsom, € 526,96 aan incassokosten en € 340,40 aan rente. Daarnaast heeft [partij B] de wettelijke rente over € 3.105,00 gevorderd met ingang van 26 juli 2025 en veroordeling van [partij A] in de proceskosten.
3.2.
[partij B] heeft aan zijn vorderingen ten grondslag gelegd dat tussen partijen een overeenkomst van geldlening is gesloten en dat hij op basis daarvan recht heeft op (terug)betaling van € 3.105,00. Hij verwijst hierbij naar de door hem aan KPN betaalde termijnbedragen en de door hem aan [partij A] overgemaakte bedragen.
3.3.
De vorderingen van [partij B] zijn in het verstekvonnis van 16 januari 2025 bij verstek toegewezen.
3.4.
[partij A] vordert in de verzetdagvaarding dat de kantonrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [partij A] zal ontheffen van de veroordeling zoals opgenomen in het verstekvonnis en [partij A] verlangt dat [partij B] niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn vorderingen, dan wel dat zijn vorderingen worden afgewezen met veroordeling van [partij B] in de proceskosten van de gehele procedure.
3.5.
[partij A] betwist dat zij een overeenkomst van geldlening heeft gesloten met [partij B] . Ter onderbouwing hiervan voert zij aan dat de telefoonabonnementen afgesloten zijn om onderling contact te hebben en dat zij de op haar bankrekening ontvangen bedragen gebruikt heeft om voor [partij B] loten en tabak te kopen.

4.De beoordeling

[partij A] heeft op juiste wijze en tijdig verzet ingesteld
4.1.
Het verzet is op juiste wijze en tijdig ingesteld. Uit de wet volgt dat verzet binnen een termijn van vier weken ingesteld moet worden nadat, voor zover in dit geval van belang, [partij A] bekend is geworden met het verstekvonnis. Door [partij A] is onweersproken gesteld dat zij niet eerder dan op 5 februari 2025 bekend is geworden met het vonnis. De dagvaarding van [partij A] is op 3 maart 2025 uitgebracht, zodat dit op tijd was en de vorderingen van [partij A] inhoudelijk beoordeeld kunnen worden.
4.2.
De door [partij A] in de verzetdagvaarding ingestelde vordering heeft tot gevolg dat de oorspronkelijke procedure wordt heropend waarbij de verzetdagvaarding het verweer van [partij A] is op de door [partij B] ingestelde vorderingen.
Geen overeenkomst van geldlening
4.3.
Omdat [partij B] zich beroept op het bestaan van de overeenkomst van geldlening en verplichting tot (terug)betaling, is het aan hem om voldoende feiten en omstandigheden te stellen waaruit blijkt dat een overeenkomst van geldlening is gesloten dan wel dat afgesproken is dat [partij A] € 3.105,00 zou (terug)betalen.
4.4.
[partij B] heeft hiervoor te weinig feiten en omstandigheden aangedragen. [partij B] heeft in zijn dagvaarding alleen verwezen naar de telefoonabonnementen bij KPN en de bankoverschrijvingen aan [partij A] . Hij heeft niets gezegd over de totstandkoming van de overeenkomst van geldlening en door hem zijn ook geen andere feiten of omstandigheden gesteld waaruit volgt dat partijen afspraken gemaakt hebben over (terug)betaling van € 3.105,00 door [partij A] aan [partij B] . Nu het bestaan van de overeenkomst van geldlening en verplichting tot (terug)betaling door [partij A] gemotiveerd is betwist, is het aan [partij B] om gedetailleerd aan te geven hoe, wanneer en welke afspraken gemaakt zijn. Omdat hij dat heeft nagelaten, komt de kantonrechter tot het oordeel dat [partij B] onvoldoende heeft gesteld dat er een overeenkomst van geldlening is en dat [partij A] gehouden is om € 3.105,00 (terug) te betalen.
4.5.
Het verstekvonnis van 16 januari 2025 kan niet in stand blijven. Daarin is de kantonrechter er namelijk vanuit gegaan dat het bestaan van de overeenkomst van geldlening voldoende vast zou staan en dat [partij A] gehouden is om € 3.105,00 (terug) te betalen. Dit vonnis zal daarom worden vernietigd. De kantonrechter zal opnieuw uitspraak doen en de vorderingen van [partij B] afwijzen.
[partij B] moet de proceskosten betalen
4.6.
[partij B] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. Op grond van artikel 141 Rv hoeft [partij B] de kosten voor het uitbrengen van de verzetdagvaarding niet te vergoeden, zodat de proceskosten van [partij A] die [partij B] moet betalen worden begroot op:
- salaris gemachtigde
476,00
(2 punten × € 238,00)
- nakosten
119,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
595,00

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
vernietigt het op 16 januari 2025 gewezen verstekvonnis met zaaknummer 11488666 RL EXPL 25-714,
en opnieuw rechtdoende
5.2.
wijst de vorderingen van [partij B] af,
5.3.
veroordeelt [partij B] in de proceskosten van € 595,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [partij B] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 5.1 en 5.3 genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.G. Bruinsma en in het openbaar uitgesproken op 26 augustus 2025.