ECLI:NL:RBDHA:2025:17771

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 september 2025
Publicatiedatum
29 september 2025
Zaaknummer
11322223
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurgeschil tussen hoofdhuurder en onderhuurder met betrekking tot ontruiming en huurbetalingen

In deze zaak gaat het om een huurgeschil tussen [partij A], de hoofdhuurder, en [partij B] c.s., de onderhuurder. [partij A] heeft een woning gehuurd van [naam 1] en deze onderverhuurd aan [partij B] c.s. Sinds mei 2024 verblijft [partij A] weer in de woning, wat leidt tot een conflict over het gebruik van de woning. Beide partijen vorderen dat de ander de woning moet verlaten. De vorderingen van [partij A] worden grotendeels afgewezen, omdat zij onvoldoende heeft aangetoond dat [partij B] c.s. tekortschieten in de nakoming van de huurovereenkomst. De kantonrechter oordeelt dat [partij B] c.s. wel huur moeten betalen, en wijst de vordering van [partij A] tot betaling van achterstallige huur toe. De vorderingen van [partij B] c.s. worden toegewezen, omdat zij recht hebben op het gebruik van de gehele woning. [partij A] moet de woning ontruimen en mag deze niet zonder toestemming betreden. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANKDEN HAAG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Den Haag
JB/IB (B/C)
Zaaknummer: 11322223 \ RL EXPL 24-17764
Vonnis van 23 september 2025
in de zaak van
[partij A],
te [woonplaats] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [partij A] ,
gemachtigde: mr. M.A.R. Schuckink Kool,
(toevoeging verleend onder nummer 3MM6443)
tegen

1.[partij B sub 1] ,

te [woonplaats] ,
2.
[partij B sub 2],
te [woonplaats] ,
gedaagde partijen in conventie,
eisende partijen in reconventie,
hierna gezamenlijk te noemen: [partij B] c.s.,
gemachtigde: mr. D. Pieterse.

1.Samenvatting

1.1.
[partij A] huurt een woning van [naam 1] en heeft deze woning (onder)verhuurd aan [partij B] c.s.. Sinds mei 2024 verblijft ook [partij A] (weer) in de woning. Beide partijen vinden dit een onwenselijke situatie. Zij vorderen over en weer dat de ander de woning moet verlaten. De vorderingen van [partij A] worden grotendeels afgewezen. Door [partij A] is – samengevat – onvoldoende onderbouwd dat sprake is van een tekortkoming van [partij B] c.s. die de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt. Ook is de huurovereenkomst niet tijdig door [partij A] opgezegd. [partij B] c.s. moeten wel huur betalen, zodat de vordering van [partij A] tot betaling van de achterstallige huur wordt toegewezen. De vorderingen van [partij B] c.s. worden toegewezen. Zij hebben mogen verwachten dat zij het gebruiksrecht hebben gekregen op de gehele woning, zodat [partij A] de gehele woning exclusief aan [partij B] c.s. ter beschikking moet stellen en zelf de woning moet verlaten en niet langer mag betreden.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 26 augustus 2024 met producties genummerd 1 tot en met 6 en 9;
- de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie met producties 1 tot en met 17;
- de brief van 22 november 2024 waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
- de akte van 29 januari 2025 van [partij B] c.s. met producties 18 en 19;
- de mondelinge behandeling van 15 mei 2025, waarvan door de griffier proces-verbaal is opgemaakt;
- het wrakingsverzoek van [partij B] c.s. en de beschikking van de wrakingskamer van 16 juni 2025 waarin de wraking is afgewezen;
- de voortgezette mondelinge behandeling van 24 juli 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
[partij A] huurt van [naam 1] een woning aan de [adres] in [plaats] (hierna: de ‘woning’). In de zomer van 2022 is zij met haar partner naar Denemarken verhuisd.
3.2.
In de periode van juli 2022 tot en met september 2022 hebben [partij A] en [partij B] c.s. mondeling afspraken gemaakt over de verhuur van de woning door [partij A] aan [partij B] c.s. Partijen hebben afgesproken dat [partij B] c.s. met ingang van 1 oktober 2022 € 550,00 per maand aan huur (inclusief een vergoeding van € 50,00 voor gas water en elektra) zal voldoen.
3.3.
Op 22 september 2022 hebben [partij B] c.s. de sleutel gekregen van de woning en sindsdien wonen zij in de woning. [partij B] c.s. hebben met betalingen op 22 september 2022, 12 maart 2023 en 9 juli 2023 in totaal € 7.545,00 aan huur betaald. Daarnaast hebben [partij B] c.s. op 31 augustus 2022 en 17 februari 2023 in totaal € 985,00 aan [partij A] betaald uit hoofde van andere verplichtingen.
3.4.
Op 3 en 18 september 2023 hebben partijen via whats-app in de Thaise taal contact gehad over het voornemen van [partij B] c.s. om de woning in gebruik te geven aan een ander. Op 3 september 2023 hebben [partij B] c.s., vertaald naar het Nederlands, per whatsapp aan [partij A] geschreven:

[naam 2] en zijn vrouw gaan er 2 maanden slapen. Zij wachten om een nieuw huis te kopen.
Op 18 september heeft [partij A] aan [partij B] c.s. geschreven:
“Hoeveel maanden zal de zoon van jouw man in mijn huis logeren?”
3.5.
Partijen hebben via whats-appberichten contact gehad over de mogelijke terugkeer van [partij A] in de woning. Partijen hebben onder meer (daar waar van toepassing vertaald vanuit de Thaise taal naar het Nederlands) het volgende geschreven:
Op 3 september 2023:
[partij A] :
“[…] halverwege de maand ga ik naar [plaats] , ik ga thuis slapen.
Op 4 september 2023:
[partij A] :
“[…] ik antwoordde al dat ik met mijn man terug zou verhuizen, omdat de eigenaar van dit huis het huis wil verkopen. Als je tijd hebt kunnen we er over praten”
[…]
“Op dit moment denken wij erover na hoe wij terug kunnen verhuizen”
[partij B] c.s.:
“Uiteindelijk zullen jullie terugkeren naar Nederland”
[partij B] c.s.:
“Oh ja?”
[partij A] :
“Ja”.
Op 1 oktober 2023:
[partij A] :
“[…] ik verleng het contract niet. […]”
[partij B] c.s.: “
[partij A] , belangrijkste vraag is : “blijf jij met jouw man in Denemarken of niet “ ? Jou huis loopt niet weg/ Wij willen weten waar we aan toe zijn. Geef duidelijkheid alsjeblieft.
3.6.
In oktober 2023 is [partij A] teruggekeerd in de woning. Zij heeft daar andere mensen dan [partij B] c.s. aangetroffen en hen uit de woning gezet. Nadat zij korte tijd in de woning heeft gewoond, heeft [partij A] de woning weer verlaten.
3.7.
In november 2023 hebben [partij B] c.s. contact gehad met [naam 1] om de woning voortaan rechtstreeks te huren van [naam 1] . In de periode van november 2023 tot en met maart 2024 hebben [partij B] c.s. vijf huurtermijnen van € 450,00 (in totaal € 2.250,00) aan [naam 1] voldaan. Op 6 maart 2024 heeft [naam 1] € 1.350,00 aan [partij B] c.s. terugbetaald.
3.8.
Op 24 oktober 2023 en 24 november 2023 heeft [partij A] via whatsapp aan [partij B] c.s. verzocht om de huur aan haar over te maken.
3.9.
Op 19 april 2024 heeft [partij A] aan [partij B] c.s. gevraagd om een kamer in de woning vrij te maken, zodat [partij A] daar haar bed kan plaatsen.
3.10.
Op 19 mei 2024 is [partij A] opnieuw teruggekeerd in de woning. Sindsdien verblijven zowel [partij A] als [partij B] c.s. in de woning. Aan [partij B] c.s. is door [partij A] de toegang tot één specifieke kamer in de woning ontzegd. Partijen delen gemeenschappelijke ruimten zoals het toilet.
3.11.
Op 15 december 2024 hebben [partij B] c.s. € 5.000,00 aan [partij A] betaald met de omschrijving “huur over de periode januari 2024 tot en met oktober 2024”. Op 21 december 2024 heeft [partij A] dit bedrag aan [partij B] c.s. teruggestort met de omschrijving “onterecht geldovergemaakt niet afgesproken, bezig rechtbank”.

4.Het geschil

in conventie
4.1.
[partij A] vordert – samengevat – primair dat de kantonrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de huurovereenkomst ontbindt en [partij B] c.s. veroordeelt tot ontruiming van de woning op een termijn van twee dagen na betekening van het vonnis en subsidiair dat de kantonrechter een tijdstip vaststelt waarop de huurovereenkomst door opzegging zal eindigen. Daarnaast vordert [partij A] veroordeling van [partij B] c.s. tot betaling van de achterstallige huur te vermeerderen met wettelijke rente.
4.2.
[partij A] legt aan haar vordering tot ontbinding ten grondslag dat tussen partijen een huurovereenkomst bestaat en dat [partij B] c.s. hierin tekortgeschoten zijn door geen huur te betalen, de woning te onderverhuren en door zich niet als een goed huurder te gedragen. Aan haar subsidiaire vordering legt [partij A] ten grondslag dat zij de huurovereenkomst rechtsgeldig heeft opgezegd en dat het op grond van artikel 7:272 BW aan de kantonrechter is om vast te stellen wanneer de huurovereenkomst eindigt. Voor de vordering tot betaling van achterstallige huur stelt zij dat [partij B] c.s. € 550,00 per maand aan huur moeten betalen en dat [partij B] c.s. sinds 1 oktober 2023 geen huur hebben betaald.
4.3.
[partij B] c.s. voeren verweer. [partij B] c.s. concluderen tot niet-ontvankelijkheid van [partij A] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [partij A] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [partij A] in de kosten van deze procedure.
4.4.
[partij B] c.s. betwisten dat zij zich niet als een goed huurder hebben gedragen en dat zij de woning hebben onderverhuurd. Zij voeren aan dat zij geen huurinkomsten hebben ontvangen, dat de woning slechts een korte tijd in gebruik gegeven is en dat [partij A] hiervan op de hoogte was. Verder betwisten zij dat [partij A] de huurovereenkomst heeft opgezegd. Voor de onbetaald gelaten huur voeren [partij B] c.s. aan dat zij enkele maanden huur bevrijdend aan [naam 1] hebben betaald en dat [partij A] geweigerd heeft om de huurbetalingen in ontvangst te nemen.
in reconventie
4.5.
[partij B] c.s. vorderen – samengevat – dat de kantonrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [partij A] veroordeelt om de woning binnen drie dagen na het in deze te wijzen vonnis ter vrije beschikking van [partij B] c.s. te stellen door het gehuurde met al de haren en het hare te ontruimen en de sleutel van de woning aan [partij B] c.s. af te geven. Daarnaast vorderen zij dat het [partij A] verboden wordt om de woning tijdens de looptijd van de huur opnieuw te betreden.
4.6.
[partij B] c.s. leggen aan hun vorderingen ten grondslag dat zij op grond van de huurovereenkomst een gebruiksrecht hebben op de gehele woning en dat [partij A] daarom geen recht heeft om in de woning te verblijven en deze te betreden.
4.7.
[partij A] voert verweer dat strekt tot afwijzing van de vorderingen van [partij B] c.s. Zij voert aan dat tussen partijen afgesproken is dat zij een kamer in de woning aanhoudt en dat zij daarom het recht heeft om in die kamer van de woning te verblijven.

5.De beoordeling

in conventie
Ontbinding
5.1.
Artikel 6:265 lid 1 BW geeft [partij A] de bevoegdheid om ontbinding te vorderen van de huurovereenkomst wanneer [partij B] c.s. tekortschieten in de nakoming van de huurovereenkomst. Dit is alleen anders, wanneer het tekortschieten de gevolgen van de ontbinding in de specifieke omstandigheden van het geval niet zou rechtvaardigen. Het is aan [partij A] om voldoende feiten en omstandigheden te stellen waaruit blijkt dat [partij B] c.s. tekortschieten en het is aan [partij B] c.s. om feiten en omstandigheden te stellen waaruit volgt dat de ontbinding niet gerechtvaardigd is.
5.2.
Door [partij A] zijn drie tekortkomingen gesteld die hieronder worden behandeld.
5.2.1.
Dat [partij B] c.s. na 9 juli 2023 geen huur meer hebben betaald, is niet aan te merken als een tekortkoming. Uit de artikelen 6:58 BW en 6:61 BW volgt namelijk dat niet langer sprake is van een tekortkoming, wanneer betaling is verhinderd door toedoen van [partij A] . [partij A] heeft de betaling van [partij B] c.s. van 15 december 2024 geweigerd door dit bedrag op 21 december 2024 terug te storten. Dit is een omstandigheid waarmee [partij A] betaling heeft verhinderd. Hierdoor is [partij A] in zogenoemd schuldeisersverzuim komen te verkeren en vervalt in juridische zin de tekortkoming van [partij B] c.s.
5.2.2.
[partij B] c.s. hebben de woning in strijd met artikel 7:244 BW en zonder expliciete toestemming van [partij A] in gebruik gegeven aan een ander. Zij hebben echter feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit volgt dat ontbinding wegens deze tekortkoming niet gerechtvaardigd is. Het is onweersproken dat [partij B] c.s. op 3 september 2023 aan [partij A] hebben medegedeeld dat zij de woning voor twee maanden aan een ander in gebruik zouden geven. [partij A] heeft hiertegen geen bezwaar gemaakt, maar gevraagd hoelang de woning in gebruik wordt gegeven. Pas nadat zij in oktober 2023 terugkeerde in de woning heeft zij, met het wegsturen van de gebruikers van de woning, kenbaar gemaakt dat zij het een probleem vond dat de woning aan een ander in gebruik gegeven is. Gezien deze gang van zaken en de korte duur van de ingebruikgeving, is geen sprake van een tekortkoming die de ontbinding rechtvaardigt.
5.2.3.
[partij A] heeft onvoldoende onderbouwd dat [partij B] c.s. zich niet als een goed huurder hebben gedragen. Op grond van artikel 7:213 BW moeten [partij B] c.s. zich ten aanzien van het gebruik van de woning als een goed huurder gedragen. Volgens [partij A] schieten [partij B] c.s. hierin tekort, omdat zij in whats-app-berichten door [partij B] c.s. wordt beledigd en bedreigd. Dit wordt door [partij B] c.s. betwist. Daarnaast hebben [partij B] c.s. volgens [partij A] tegen de afspraken in contact opgenomen met [naam 1] om een rechtstreekse huurrelatie met [naam 1] aan te gaan. [partij B] c.s. betwisten deze afspraak en voeren aan dat partijen afgesproken hebben dat zij na afloop van het eerste jaar contact mochten opnemen met [naam 1] voor een directe huurrelatie. In het licht van deze betwisting heeft [partij A] onvoldoende onderbouwd dat partijen hebben afgesproken dat [partij B] c.s. geen contact mochten opnemen met [naam 1] over het worden van hoofdhuurder. Van bedreiging en belediging in de whats-appberichten is daarnaast geen sprake. Uit de betreffende berichten blijkt voornamelijk dat [partij B] c.s. zich beroepen op hun juridische positie en [partij A] wijzen op de hare. De door [partij A] aangedragen feiten en omstandigheden zijn dan ook onvoldoende voor de conclusie dat [partij B] c.s. zich niet als een goed huurder hebben gedragen.
5.3.
De gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst wordt afgewezen. Hiervoor is overwogen dat de feiten en omstandigheden die [partij A] ten grondslag legt aan de ontbinding geen tekortkoming vormen, geen tekortkoming zijn die die de ontbinding rechtvaardigt en/of onvoldoende zijn onderbouwd om de conclusie te dragen dat sprake is van een tekortkoming. De vorderingen van [partij A] tot ontbinding van de huurovereenkomst en tot ontruiming van de woning worden daarom afgewezen.
De huurovereenkomst is niet door [partij A] opgezegd
5.4.
Het kan in het midden blijven of partijen een huurovereenkomst voor bepaalde tijd, voor de duur van één jaar zijn overeengekomen of dat partijen een huurovereenkomst voor onbepaalde tijd zijn overeengekomen met het recht van [partij A] om de overeenkomst in het eerste jaar op te zeggen. De door [partij A] ingestelde vorderingen zijn namelijk niet gegrond op een beëindiging van rechtswege na het eerste jaar.
5.5.
[partij A] kan op grond van artikel 7:272 lid 2 BW vorderen dat de einddatum van de huurovereenkomst in dit vonnis wordt vastgesteld. Daarvoor is vereist dat de huurovereenkomst door [partij A] geldig is opgezegd. Uit artikel 3:33 BW volgt dat voor een opzegging vereist is dat [partij A] aan [partij B] c.s. een verklaring (de opzegging) heeft uitgebracht waaruit volgt dat zij de huurovereenkomst wil beëindigen. In artikel 7:271 leden 3 en 4 BW is tot slot voorgeschreven dat opzegging op straffe van nietigheid per exploot of aangetekende brief moet plaatsvinden en dat in de opzegging de gronden van de opzegging genoemd moeten worden.
5.6.
Door [partij A] is geen verklaring uitgebracht die voldoet aan deze vereisten. Hoewel opzegging per whats-app niet tot nietigheid hoeft te leiden wanneer de opzegging [partij B] c.s. heeft bereikt, kunnen de berichten van [partij A] niet aangemerkt worden als (rechtsgeldige) opzegging. Uit geen van de door [partij A] verzonden berichten blijkt namelijk dat zij de wil heeft om de huurovereenkomst te beëindigen en ook worden de gronden voor opzegging in geen van de berichten genoemd. Er is daarom geen sprake van een rechtsgeldige opzegging zoals vereist voor toepassing van artikel 7:272 BW.
5.7.
Omdat de overeenkomst niet opgezegd is, zal de vordering tot het vaststellen van het tijdstip waarop de huurovereenkomst eindigt worden afgewezen.
[partij B] c.s. moeten huur betalen
5.8.
Door [partij B] c.s. is erkend zij met ingang van 1 oktober 2022 € 550,00 per maand aan huur moeten betalen. Tot en met augustus 2025 hadden [partij B] c.s. dus in totaal € 19.250,00 (35 maal € 550,00) moeten betalen. Door [partij B] c.s. is € 7.545,00 aan huur aan [partij A] betaald, zodat [partij A] € 11.705,00 te weinig heeft ontvangen en [partij B] c.s. dit bedrag nog moeten betalen.
5.9.
Een betaling van [partij B] c.s. aan [naam 1] kan volgens artikel 6:32 BW in mindering worden gebracht op het bedrag dat [partij B] c.s. aan [partij A] moeten betalen, wanneer die betaling door [partij A] is geaccepteerd of wanneer [partij A] voordeel heeft gehad van die betaling. Daarnaast kan een betaling aan [naam 1] op grond van artikel 6:34 BW in mindering worden gebracht op het bedrag dat [partij B] c.s. aan [partij A] moeten betalen, wanneer [partij B] c.s. op goede grond hebben aangenomen dat aan [naam 1] betaald moest worden. Dit is alleen het geval wanneer [partij B] c.s. te goeder trouw waren.
5.10.
Het bedrag dat [partij B] c.s. moeten betalen aan [partij A] wordt niet verminderd met betalingen die [partij B] c.s. aan [naam 1] hebben gedaan en niet van [naam 1] hebben teruggekregen. Door [partij B] c.s. is niet gesteld en evenmin is gebleken dat [partij A] die betalingen heeft geaccepteerd of dat zij hiervan voordeel heeft gehad. Aan de voorwaarden van artikel 6:32 BW is daarom niet voldaan. Ook hebben [partij B] c.s. niet op goede grond mogen aannemen dat aan [naam 1] betaald moest worden. [partij B] c.s. waren niet te goeder trouw, omdat [partij A] op 24 oktober 2023 en 24 november 2023 nog uitdrukkelijk heeft verzocht om de huur aan haar over te maken.
5.11.
[partij B] c.s. worden daarom veroordeeld tot betaling van € 11.705,00 aan huur.
De rente over de huurachterstand wordt beperkt tot de periode van 26 augustus 2024 tot 15 december 2024.
5.12.
Uit artikel 6:119 BW volgt dat [partij B] c.s. wettelijke rente moeten betalen over de periode dat zij in verzuim zijn met het betalen van de huur. Op grond van de artikelen 6:58 BW en 6:61 BW is geen sprake van verzuim, wanneer de tijdige betaling verhinderd is door [partij A] .
5.13.
De wettelijke rente wordt toegewezen over de periode van 26 augustus 2024 tot 15 december 2024. Hoewel uit de gemaakte afspraken volgt dat er maandelijks betaald moet worden, heeft [partij A] in haar dagvaarding niet gesteld per wanneer [partij B] c.s. in verzuim verkeren en per welke datum wettelijke rente gevorderd wordt. De wettelijke rente kan daarom op zijn vroegst toegewezen worden per datum dagvaarding. Ook kan de rente alleen toegewezen worden over het in de dagvaarding genoemde bedrag aan huurachterstand, omdat niet gesteld is wanneer het verzuim van daarna verschuldigde termijnen is ingetreden. Daarnaast geldt dat [partij A] de betaling van [partij B] c.s. op 15 december 2024 geweigerd heeft door dit bedrag terug te storten. Dit is een omstandigheid waarmee [partij A] betaling heeft verhinderd. Hierdoor heeft [partij A] geen recht op vergoeding van rente over de periode vanaf 15 december 2024 tot aan dit vonnis.
5.14.
De wettelijke rente wordt daarom toegewezen over een bedrag van € 6.050,00 over de periode van 24 augustus 2024 tot en met 14 december 2024. Daarnaast heeft [partij A] recht op vergoeding van wettelijke rente wanneer [partij B] c.s. niet binnen 14 dagen na aanschrijving door [partij A] de volledige achterstand hebben betaald.
Proceskosten
5.15.
Beide partijen krijgen in conventie gedeeltelijk ongelijk, zodat de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
In reconventie
[partij A] moet de woning ontruimen
5.16.
De kantonrechter begrijpt de vordering van [partij B] c.s. tot ontruiming van de woning aldus, dat zij nakoming vorderen van de met [partij A] gesloten huurovereenkomst en verlangen dat zij het exclusieve gebruik van de gehele woning (terug)krijgen. Op grond van artikel 7:203 BW is [partij A] verplicht om de woning aan [partij B] c.s. ter beschikking te stellen en te laten voor zover dat noodzakelijk is voor het gebruik van de woning dat overeengekomen is. Bij de beoordeling wat partijen zijn overeengekomen, is mede van belang wat partijen uit elkaars verklaringen en gedragingen naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid mochten afleiden en verwachten.
5.17.
[partij B] c.s. hebben recht op gebruik van de gehele woning. Ter zitting heeft [partij A] verklaard dat zij vanuit haar (slaap)kamer door de slaapkamer van [partij B] c.s. moet om gebruik te kunnen maken van het toilet. Ook heeft [partij A] niet weersproken dat [partij B] c.s. vanaf 22 september 2022 feitelijk gebruik maken van de gehele woning en dat [partij A] op 19 april 2024 aan [partij B] c.s. gevraagd heeft om meubels te verplaatsen om een kamer voor haar vrij te maken. Tot slot is de huur die [partij B] c.s. aan [partij A] moeten betalen hoger dan de huurprijs die [partij B] c.s. met [naam 1] zijn overeengekomen voor de huur van de volledige woning. Deze feiten en omstandigheden maken dat [partij B] c.s. naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid mochten verwachten dat zij het gebruiksrecht hebben gekregen op de gehele woning. Dat [partij A] een sleutel van de woning heeft behouden en een of meerdere kamers niet leeg heeft opgeleverd, maakt dat niet anders. Uit die omstandigheden volgt namelijk niet dat [partij A] de bedoeling heeft gehad om een kamer niet ter beschikking te stellen én dat die bedoeling voor [partij B] c.s. kenbaar was.
5.18.
Nu [partij B] c.s. recht hebben op gebruik van de gehele woning, moet [partij A] de gehele woning ter beschikking stellen. Omdat [partij A] zelf in de woning verblijft, is daarvoor nodig dat zij de woning verlaat. De vordering van [partij B] c.s. tot ontruiming wordt daarom toegewezen. Aan [partij A] zal een termijn van 14 dagen gegund worden om de woning te ontruimen.
[partij A] mag de woning na ontruiming niet zonder toestemming betreden
5.19.
Bij de beoordeling of een verbod op het betreden van de woning toegewezen moet worden, moet een afweging gemaakt worden tussen de belangen van [partij A] enerzijds en de belangen van [partij B] c.s. anderzijds. Door [partij A] is geen verweer gevoerd tegen deze vordering van [partij B] c.s. en zij heeft niet gesteld dat zij na ontruiming van de woning belang heeft bij betreding van de woning. Het belang van [partij B] c.s. volgt uit het gegeven dat [partij A] de woning op een eerder moment is binnengetreden en het gegeven dat binnentreden een inbreuk vormt op de privacy en het huisrecht van [partij B] c.s. Het verbod aan [partij A] om de woning na de ontruiming en zonder toestemming van [partij B] c.s. tijdens de looptijd van de huurovereenkomst tussen partijen te betreden wordt daarom toegewezen.
Proceskosten
5.20.
In reconventie is [partij A] in het ongelijk gesteld. Zij moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. Het salaris gemachtigde wordt vanwege de samenhang met de vorderingen in conventie gecorrigeerd met een factor 0,5, zodat de proceskosten van [partij B] c.s. worden begroot op:
- salaris gemachtigde
204,00
(2 punten × factor 0,5 × € 204,00)
- nakosten
102,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
306,00
5.21.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

6.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
6.1.
veroordeelt [partij B] c.s. om aan [partij A] te betalen een bedrag van € 11.705,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 6.050,00 vanaf 24 augustus 2024 tot 15 december 2024,
6.2.
veroordeelt [partij B] c.s. tot betaling van de wettelijke rente over € 11.705,00 als [partij B] c.s. dit bedrag niet binnen veertien dagen na aanschrijving hebben betaald,
6.3.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
in reconventie
6.4.
veroordeelt [partij A] om de woning aan de [adres] in [plaats] binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis ter vrije en algehele beschikking van [partij B] c.s. te stellen door de woning met al de haren en het hare te ontruimen en te verlaten en door afgifte van de sleutel van de woning aan [partij B] c.s.,
6.5.
verbiedt [partij A] om, zonder toestemming van [partij B] c.s., de woning te betreden met ingang van het moment dat zij de woning heeft ontruimd en zolang de huurovereenkomst tussen [partij A] en [partij B] c.s. voortduurt,
6.6.
veroordeelt [partij A] in de proceskosten van € 306,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [partij A] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.7.
veroordeelt [partij A] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
in conventie en in reconventie
6.8.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 6.1, 6.2 en 6.4 tot en met 6.7 genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad.
6.9.
wijst het meer of anders gevorderde af,
Dit vonnis is gewezen door mr. J.G. Bruinsma en in het openbaar uitgesproken op 23 september 2025.