Beoordeling door de rechtbank
1. Verweerder heeft aan [naam] (verder: betrokkene) per 14 oktober 2023 een WIA-uitkering toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 58,21%. Daarbij is verweerder uitgegaan van een maatmanomvang van 54,17 uur en een maatmanloon van € 24,72 per uur. Verweerder heeft zich daarbij gebaseerd op de rapporten van de arbeidsdeskundige van 20 februari 2024 en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 29 oktober 2024.
2. Eiser voert aan dat de door verweerder gemaakte berekening van de maatmanomvang niet correct is. Volgens eiser mogen de piketuren niet worden meegenomen in de vaststelling van de maatmanomvang. Piketuren zijn namelijk uren waarop de betrokken medewerker, buiten zijn normale diensten om, een bereikbaarheidsdienst (wachtdienst thuis of op een zelfgekozen locatie) draait. Bij onvoorziene omstandigheden wordt van de medewerker verwacht dat hij aan het werk gaat. Bij deze diensten is hij verplicht bereikbaar en oproepbaar. Piketuren kunnen daarom niet worden aangemerkt als arbeidstijd en mag daarom niet worden meegenomen bij het bepalen van de maatmanomvang. Ter onderbouwing hiervan heeft eiser gewezen op uit de tussenuitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 17 juni 2021, ECLI:NL:RBMNE:2021:2923. Verder heeft eiser gewezen op de loonstaat waaruit blijkt dat de piketuren niet zijn meegeteld in de arbeidsduur. 3. Ter zitting heeft verweerder zijn standpunt toegelicht en daarbij verwezen naar een memo “Uitwerking consignatiediensten” van 19 mei 2025 van het juridisch kenniscentrum van verweerder. Daarin wordt onder andere vermeld:
“Piketdiensten zijn (vaak) onderdeel van de maatgevende arbeid van een verzekerde die voor zijn eerste arbeidsongeschiktheidsdag heeft gewerkt bij de Politie. Verzekerden ontvangen over deze uren sv-loon waardoor deze als verloonde uren kunnen worden aangemerkt. Dit volgt ook uit de door het CBS, UWV en de Belastingdienst opgestelde memo “verduidelijkingen verloonde uren”. Volgens het memo wordt onder verloonde uren verstaan: uren waarover loon is betaald. In het bijzonder vermeldt de memo”: als u uren voor beschikbaarheidsdiensten vergoedt, dan zijn deze uren verloonde uren. Dit geldt ook als u voor deze uren niet het normale uurloon vergoedt”.
Gelet op de eerder uiteengezette bepalingen uit het Schattingsbesluit wordt het in de referteperiode genoten sv-loon gedeeld door de verloonde uren. Wij kunnen om die reden de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 17 juni 2021 ECLI:NL:RBMNE:2021:2923 niet volgen. Uitzondering is de situatie waarin de werkgever een vaste vergoeding betaalt ongeacht het aantal uren van de piketdienst. Alleen in dat geval is geen sprake van verloonde uren, terwijl de vergoeding wel loon is en bij het maatmaninkomen wordt betrokken.”
Verweerder heeft desgevraagd op de zitting aangegeven dat dit een interne memo is en dat deze daarom niet aan de rechtbank is verstrekt. Eiser beschikt echter wel over deze memo en heeft deze ter zitting aan de rechtbank overhandigd. Verweerder heeft desgevraagd verklaard dat de rechtbank gebruik mag maken van deze memo.
4. De rechtbank Midden Nederland heeft in de eerder genoemde uitspraak van 17 juni 2021 geoordeeld dat, onder verwijzing naar artikel 7, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten en artikel 10, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, de consignatievergoeding dient te worden meegenomen in de berekening van het SV-loon. Voorts heeft deze rechtbank geoordeeld dat consignatie niet als arbeidstijd kan worden gezien en dat verweerder de consignatie-uren ten onrechte bij de berekening van de maatmanomvang heeft meegerekend. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat er bij consignatiedienst sprake is van bereikbaarheidsdienst waarbij de werknemer permanent bereikbaar moet zijn maar zonder dat zijn aanwezigheid op de werkplek is vereist.
5. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder qq, van het Besluit algemene rechtspositie politie wordt onder consignatie verstaan het zich in opdracht van het daartoe bevoegde gezag bereikbaar en beschikbaar houden teneinde bij oproep dienst te gaan verrichten.
Artikel 18, zesde lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie bepaalt dat indien een ambtenaar aan wie consignatie is opgelegd, binnen het tijdvak van consignatie werkzaamheden moet verrichten, voor de duur van die werkzaamheden sprake is van het verrichten van arbeid.
6. De rechtbank overweegt dat betrokkene tijdens een consignatiedienst bereikbaar en oproepbaar dient te zijn, zodat deze dienst is aan te merken als een bereikbaarheidsdienst. Deze bereikbaarheidsdienst kan plaatsvinden thuis of op een zelfgekozen plaats, zonder dat betrokkene aanwezig moet zijn op de werkplek. Betrokkene heeft dan ook tijdens de consignatie tot op zekere hoogte de vrijheid om een eigen invulling geven aan zijn persoonlijke en sociale interesses en verricht geen arbeid tot het moment dat hij wordt opgeroepen. Betrokkene verricht dus tijdens de consignatie geen arbeid. Nu de consignatie-uren niet zijn aan te merken als arbeid, kunnen deze uren naar het oordeel van de rechtbank niet meetellen voor de maatmanomvang.
De omstandigheid dat betrokkene een vergoeding krijgt voor de consignatie-uren maakt ook niet dat de consignatie wel als arbeid zou moeten worden aangemerkt. De vergoeding bedraagt namelijk € 2,- per uur en is reeds daarom niet gelijk te stellen met loon dat de betrokkene krijgt voor het verrichten van de tot een normale dienst behorende werkzaamheden.
De verwijzing door verweerder naar het Schattingsbesluit geeft de rechtbank geen aanleiding anders te oordelen. Het Schattingsbesluit en met name artikel 7a van dat Schattingsbesluit bepaalt hoe het maatmanloon moet worden vastgesteld, namelijk dat het loon dat in de maatgevende arbeid is verdiend moet worden gedeeld door het aantal uren van de maatgevende arbeid. De consignatievergoeding is geen loon. Daarom is de maatgevende arbeid in de zin van artikel 7a van het Schattingsbesluit de arbeid zònder de consignatie-uren.
7. De rechtbank is van oordeel dat de consignatievergoeding wel is aan te merken als inkomsten en dus wel betrokken dient te worden bij de bepaling van de hoogte van het maatmanloon. Zij wijst in dit verband op het bepaalde in artikel 10, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, waarin is opgenomen dat loon al hetgeen is dat uit een dienstbetrekking wordt genoten, daaronder mede begrepen hetgeen wordt vergoed in het kader van een dienstbetrekking. De tijdens consignatiediensten doorgebrachte wachttijd vloeit voort uit het dienstverband, zodat de vergoeding voor die diensten tot het maatmanloon behoort.
8. Gelet op het voorgaande is verweerder uitgegaan van een onjuiste maatmanomvang. Het beroep is daarom gegrond en het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Verweerder zal worden opgedragen opnieuw op het bezwaar te beslissen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft verweerder hiervoor 6 weken.
9. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiser vergoeden.
10. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken. Het beroepschrift is ingediend door een medewerker die werkzaam is als jurist bij eiser. Uit vaste rechtspraak volgt dat alleen recht op een proceskostenveroordeling bestaat voor bijstand door een derde beroepsmatig rechtsbijstandsverlener als deze niet in dienst is bij de rechtspersoon van eiser. Nu de gemachtigde van eiser bij hem in dienst is, is er geen sprake van een door een derde verleende rechtsbijstand.