In deze zaak heeft de kantonrechter op 24 juli 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete die aan betrokkene was opgelegd. Betrokkene, vertegenwoordigd door [gemachtigde] B.V. Juridische Diensten, had beroep ingesteld bij de officier van justitie, die het beroep gegrond verklaarde en een proceskostenvergoeding toekende op basis van artikel 13a, tweede lid van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv). Betrokkene ging echter in beroep tegen deze beslissing bij de kantonrechter.
Tijdens de zitting op 24 juli 2025 was de vertegenwoordiger van de officier van justitie aanwezig, maar betrokkene zelf was niet verschenen. De kern van het geschil betrof de vraag of de officier van justitie terecht een proceskostenvergoeding had toegekend, waarbij de gemachtigde aanvoerde dat artikel 13a, tweede lid van de Wahv niet van toepassing was, omdat zij niet op basis van “no cure no pay” werkten, maar op basis van vaste tarieven.
De kantonrechter overwoog dat de wetgever met de regeling in artikel 13a, tweede lid van de Wahv, specifiek gevallen voor ogen had waarbij rechtsbijstand werd verleend door beroepsmatig optredende gemachtigden die op basis van “no cure no pay” werkten. Aangezien de gemachtigde van betrokkene op basis van een vast honorarium werkte, concludeerde de kantonrechter dat artikel 13a, tweede lid van de Wahv niet van toepassing was. De kantonrechter verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de beslissing van de officier van justitie en droeg deze op het gehele aan zekerheid gestelde bedrag terug te betalen. Tevens werd de officier van justitie veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van betrokkene, ter hoogte van € 777,00.