ECLI:NL:RBDHA:2025:1772

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 januari 2025
Publicatiedatum
11 februari 2025
Zaaknummer
NL24.22956
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing visumaanvraag op basis van onvoldoende binding met Syrië

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun visumaanvraag door de minister van Buitenlandse Zaken. De aanvraag werd oorspronkelijk afgewezen op 16 september 2021, en na bezwaar bleef de minister bij zijn besluit in een bestreden besluit van 4 mei 2024. De rechtbank behandelde de zaak op 16 januari 2025, waarbij de gemachtigde van de minister aanwezig was, maar de gemachtigde van eisers zich kort voor de zitting afmeldde.

De rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft geconcludeerd dat er geen substantiële sociale en economische binding met Syrië is aangetoond door eisers. Hoewel eisers stelden dat zij vastgoed bezitten en een actief zakelijk leven leiden, heeft de minister onvoldoende bewijs ontvangen dat zij daadwerkelijk over een substantieel inkomen beschikken. De rechtbank benadrukt dat de afwijzing van de visumaanvraag niet alleen op de algemene situatie in Syrië is gebaseerd, maar ook op de individuele omstandigheden van eisers.

De rechtbank concludeert dat de minister zorgvuldig heeft gehandeld en dat er geen reden was om verder onderzoek te doen of eisers te horen. De uitspraak van de rechtbank is dat het beroep ongegrond is verklaard, wat betekent dat de visumaanvraag van eisers terecht is afgewezen. Eisers krijgen geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door rechter P.J.M. Mol en is openbaar gemaakt op 27 januari 2025.

Uitspraak

Proces verbaal uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.22956
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eisers] , eisers

V-nummers: [V-nummer 1] en [V-nummer 2]
(gemachtigde: mr. M. Grigorjan),
en
de minister van Buitenlandse Zaken,
(gemachtigde: mr. R.A. Mandersloot).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de afwijzing van de visumaanvraag van eisers.
1.1.
De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 16 september 2021 afgewezen. Met het bestreden besluit van 4 mei 2024 op het bezwaar van eisers is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
2. De rechtbank heeft het beroep op 16 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van de minister deelgenomen. De gemachtigde van eisers heeft kort voor de zitting medegedeeld niet te zullen verschijnen.
3. Na de behandeling van de zaak is het onderzoek gesloten en heeft de rechtbank meteen uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Beoordeling door de rechtbank

Het bestreden besluit
4. De minister stelt zich op het standpunt dat niet is gebleken van een substantiële sociale en economische binding met Syrië. Hierdoor is de tijdige terugkeer niet gewaarborgd en bestaat hierdoor ook geen zekerheid over de uiteindelijke verblijfsduur. In het verlengde hiervan, kan ook de juistheid van het opgegeven reisdoel voor zover dat beziet op kort
verblijf onvoldoende worden vastgesteld. De minister heeft de visumaanvraag van eisers daarom afgewezen.
Binding
5. Eisers hebben sociale en familiaire banden laten zien. Voorts heeft eiser met stukken onderbouwd dat hij ondanks zijn gepensioneerde leeftijd nog een actief zakelijk leven leidt in Syrië. Eisers hebben thuiswonende jogvolwassene kinderen. De afwijzing van het visum is door de minister echter enkel gebaseerd op de algemene situatie in Syrië. De minister heeft niet alleen geen onderzoek gedaan naar deze omstandigheden, maar is ook daarop onvoldoende ingegaan.
6. Naar het oordeel van de rechtbank mocht de minister uit hetgeen eisers naar voren hebben gebracht concluderen dat onvoldoende sprake is van sociale en economische binding aan het land van herkomst. Weliswaar is onderbouwd dat eisers vastgoed hebben in Syrië, maar de minister stelt terecht dat eisers geen stukken hebben overgelegd waaruit blijkt dat zij (hieruit) daadwerkelijk over een regelmatig en substantieel inkomen beschikken. Dat eiser onroerend goed in Syrië zou hebben en maandelijks huurinkomsten ontvangt, is niet aannemelijk gemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank hebben eisers dit niet gemotiveerd betwist. Daarnaast heeft de minister zich terecht op het standpunt gesteld dat, ook al zou hier sprake van zijn, eisers op grond hiervan niet in economische zin gebonden zijn aan Syrië.
6.1.
De rechtbank overweegt verder dat de minister zich, ten aanzien van de sociale banden van eisers met Syrië, terecht op het standpunt heeft gesteld dat de sociale binding van eisers met het land van herkomst onvoldoende is aangetoond dan wel gering is gebleken. Niet betwist wordt dat de vreemdelingen (jong)volwassen kinderen hebben, maar niet is gebleken dat er sprake is van een bijzondere afhankelijkheidsrelatie die het gebruikelijke overstijgt. Ook is niet gebleken dat eisers met (eventuele) andere familieleden een (afhankelijkheids)band hebben. Eisers hebben ook volwassen kinderen in Nederland. De minister mocht concluderen dat de sociale binding met Syrië niet zodanig sterk is dat dit een terugkeer voldoende garandeert. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat de minister aan de algemene situatie in Syrië doorslaggevende betekenis heeft gegeven. Dat deze mede in de beoordeling is betrokken maakt de beslissing niet onrechtmatig. Duidelijk is dat de afwijzing met name is gelegen in de individuele omstandigheden.
6.2.
Van een onzorgvuldig genomen besluit is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Na de eerste afwijzing is eisers de mogelijkheid geboden om nadere gegevens in te brengen. Er was geen reden om verder navraag te doen. De minister mocht in dit geval ook afzien van het horen van eisers. In de context van hetgeen reeds bij de aanvraag was ingediend, hoefde de minister in het bezwaarschrift geen aanleiding te zien om eisers te horen omdat hierin stellingen niet nader met stukken waren onderbouwd. Niet is gebleken dat dit onmogelijk was, bijvoorbeeld door middel van een huurovereenkomst over de verhuur van onroerend goed. Dit levert dan ook geen schending op van artikel 7:3 van de Awb.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Van een gebrekkig totstandgekomen of anderszins onzorgvuldig genomen besluit is geen sprake. Dat betekent dat de visumaanvraag van eisers
terecht is afgewezen. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.W.M. Engels, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
27 januari 2025

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.