Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[minderjarige 2], en
[minderjarige 3],
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft verzoekster, mede namens haar minderjarige kinderen, een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag op 25 april 2025 niet-ontvankelijk verklaard. Verzoekster heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 15 juli 2025 behandeld, waarbij de gemachtigde van verzoekster en de gemachtigde van de minister aanwezig waren, maar verzoekster zelf niet.
De voorzieningenrechter heeft op dezelfde dag uitspraak gedaan in een gerelateerde zaak (NL25.19639) en geconcludeerd dat een voorlopige voorziening niet meer nodig is, omdat de rechtbank al uitspraak had gedaan op het beroep. Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is gedaan door mr. E.E.M. van Abbe, voorzieningenrechter, en is op 21 juli 2025 in het openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.