ECLI:NL:RBDHA:2025:1764
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening asielaanvraag met betrekking tot verantwoordelijkheid Oostenrijk
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 9 januari 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een asielaanvraag. De verzoeker, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. C.T.W. van Dijk, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister van Asiel en Migratie, vertegenwoordigd door mr. A. Hadfy-Kovacs, had echter besloten om de aanvraag niet in behandeling te nemen, omdat Oostenrijk verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de asielaanvraag.
De verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 7 januari 2025 behandeld, waarbij de verzoeker aanwezig was met een waarnemer en een tolk. Tijdens de zitting is duidelijk geworden dat er al een uitspraak was gedaan in een andere zaak (NL24.51494) die verband hield met het beroep van de verzoeker.
De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat, aangezien er al een uitspraak was gedaan op het beroep, er geen noodzaak meer was voor een voorlopige voorziening. Het verzoek is daarom afgewezen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, in aanwezigheid van griffier mr. S.J. Valk, en is openbaar gemaakt op 9 januari 2025. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.