In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 september 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser met Marokkaanse nationaliteit. De minister van Asiel en Migratie had op 27 december 2023 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat op 23 januari 2024 gegrond werd verklaard, waarna de minister de maatregel opheefde. De minister ging echter in hoger beroep, waarna de zaak terugverwezen werd naar de rechtbank.
Tijdens de zitting op 1 september 2025 heeft de rechtbank de zaak behandeld. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, betwistte de gronden voor de bewaring. De rechtbank oordeelde dat de minister de zware en lichte gronden voor de bewaring terecht had toegepast, ondanks dat eiser geen geldig identiteitsdocument had en eerder een terugkeerbesluit had ontvangen. De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was en dat er geen aanleiding was voor schadevergoeding, aangezien de gronden voor de bewaring voldoende gemotiveerd waren.
De rechtbank heeft ook de belangenafweging van de minister beoordeeld en vastgesteld dat deze tijdig was gemaakt, ondanks de tussenliggende strafrechtelijke detentie van eiser. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op 8 september 2025 en er is een rechtsmiddel mogelijk binnen een week na bekendmaking.