ECLI:NL:RBDHA:2025:17550

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 september 2025
Publicatiedatum
24 september 2025
Zaaknummer
23/7434
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke handhaving van geluidsnormen en de rechtmatigheid van opgelegde dwangsommen

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 18 september 2025, wordt de zaak behandeld van Red Devil Hot Shot B.V. tegen het college van burgemeester en wethouders van Delft. De rechtbank oordeelt over de rechtmatigheid van een opgelegde last onder dwangsom van € 9.000,- wegens overtreding van de geluidsnormen uit het Activiteitenbesluit milieubeheer. Eiseres, die een danscafé exploiteert, is het niet eens met de besluiten van het college en heeft beroep ingesteld. De rechtbank concludeert dat het college het bezwaar van eiseres terecht ongegrond heeft verklaard. De rechtbank legt uit dat de last onder dwangsom een herstelsanctie is en dat cumulatie met een strafbeschikking mogelijk is. De rechtbank overweegt dat de opgelegde dwangsom in redelijke verhouding staat tot de zwaarte van het geschonden belang en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die het college zouden hebben moeten weerhouden van invordering. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor het bestreden besluit in stand blijft. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/7434

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 september 2025 in de zaak tussen

Red Devil Hot Shot B.V., uit Delft, eiseres

(gemachtigde: mr. A. Kwint-Ocelikova),
en

het college van burgemeester en wethouders van Delft

(gemachtigde: mr. R. Vos).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over een opgelegde dwangsom met een maximum van
€ 9.000,- wegens overtreding van de geluidsnormen uit het Activiteitenbesluit milieubeheer en de invordering daarvan. Eiseres is het niet eens met deze twee besluiten. Zij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank of de last onder dwangsom en het invorderingsbesluit stand kunnen houden.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het college het bezwaar van eiseres terecht ongegrond heeft verklaard. Eiseres krijgt dus geen gelijk en het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.

Procesverloop

2. Met het besluit van 24 maart 2023 heeft het college een last onder dwangsom opgelegd aan eiseres wegens het overtreden van de geluidsnorm uit artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit milieubeheer (Activiteitenbesluit).
2.1.
Op 27 mei 2023 hebben toezichthouders geconstateerd dat de geluidsnorm opnieuw door eiseres werden overtreden.
2.2.
Met het besluit van 10 juli 2023 heeft het college de van rechtswege verbeurde dwangsom van € 3.000,- ingevorderd.
2.3.
Op 2 oktober 2023 heeft het college het bezwaar van eiseres tegen de last onder dwangsom en het invorderingsbesluit ongegrond verklaard (het bestreden besluit).
2.4.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
2.5.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
2.6.
Met het besluit van 11 juni 2025 heeft het college de last onder dwangsom ingetrokken.
2.7.
De rechtbank heeft het beroep op 7 augustus 2025 behandeld. De gemachtigde van eiseres is verschenen, vergezeld door bestuurder [naam 1] . Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en [naam 2] .

Beoordeling door de rechtbank

Overgangsrecht
3. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet een overtreding heeft plaatsgevonden, is aangevangen of het gevaar voor een overtreding klaarblijkelijk dreigde, en vóór dat tijdstip een last onder dwangsom is opgelegd voor die overtreding of dreigende overtreding, blijft op grond van artikel 4.23, eerste lid, van de Invoeringswet Omgevingswet op die opgelegde last onder dwangsom het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet van toepassing tot het tijdstip waarop de last volledig is uitgevoerd, de dwangsom volledig is verbeurd en betaald, of de last is opgeheven.
3.1.
Met het besluit van 24 maart 2023 heeft het college aan eiseres een last onder dwangsom opgelegd. Dat betekent dat in dit geval de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing blijft.
Feiten en omstandigheden
4. Eiseres exploiteert een danscafé. Uit een op 28 januari 2023 uitgevoerde meting is gebleken dat de toepasselijke geluidsnorm uit artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit met
24 dB werd overschreden als gevolg van versterkte muziek in het danscafé. Het college heeft daarop het voornemen geuit om een last onder dwangsom op te leggen.
4.1.
Op 18 maart 2023 is wederom een overschrijding van de geluidsnorm gemeten. Het college heeft vervolgens op 24 maart 2023 het eerder geuite voornemen omgezet in een besluit en eiseres een last onder dwangsom opgelegd. De last houdt in dat eiseres direct na het opleggen daarvan blijvend moet voldoen aan artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit, op straffe van een dwangsom van € 3.000,- per keer, met een maximum van € 9.000,-. Per etmaal kan maximaal één dwangsom verschuldigd zijn.
4.2.
Op 5 april 2023 is een strafbeschikking opgelegd voor de overtreding op
18 maart 2023. Op 19 april 2023 is een strafbeschikking opgelegd voor de overtreding op
28 januari 2023.
4.3.
Op 27 mei 2023 is de geluidsnorm uit het Activiteitenbesluit door eiseres nogmaals overschreden met 42 dB. Het college heeft op 10 juli 2023 besloten om de van rechtswege verbeurde dwangsom in te vorderen.
4.4.
Op 11 juni 2025 heeft het college de last onder dwangsom ingetrokken, omdat er een geluidsbegrenzer is geïnstalleerd en er al lange tijd geen signalen meer zijn binnengekomen van geluidsoverlast veroorzaakt door het danscafé.
De beginselplicht tot handhaving
5. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit heeft overtreden.
5.1.
Gelet op het algemeen belang dat is gediend met handhaving, zal bij een overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Alleen onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen als concreet zicht op legalisatie bestaat. Verder kan handhavend optreden onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen doelen, zodat van optreden in die concrete situatie moet worden afgezien. Handhavend optreden is alleen onevenredig als er in het concrete geval omstandigheden zijn waaraan een zodanig zwaar gewicht toekomt dat het algemeen belang dat gediend is met handhaving daarvoor moet wijken. Dan is er een bijzonder geval waarin toch van handhavend optreden moet worden afgezien. Andere redenen om van handhavend optreden af te zien kunnen zich bijvoorbeeld voordoen bij een schending van het gelijkheidsbeginsel of het vertrouwensbeginsel.
Is sprake van een bijzondere omstandigheid waardoor het college had moeten afzien van handhaving?
6. Eiseres voert aan dat het in stand laten van de last onder dwangsom in dit geval buitenproportioneel is en strijd met het evenredigheidsbeginsel oplevert. In dit kader wijst zij erop dat naast de last ook twee strafbeschikkingen voor de overtreding zijn opgelegd. Verder zijn maatwerkvoorschriften [1] vastgesteld, die verplichten tot het installeren van een geluidsbegrenzer. Daar komt nog bij dat haar verzoek om verruiming van de openingstijden van het danscafé is afgewezen.
6.1.
De rechtbank overweegt dat de last onder dwangsom een herstelsanctie is en een strafbeschikking een bestraffende sanctie is. Op grond van vaste rechtspraak, waarin wordt verwezen naar de totstandkomingsgeschiedenis van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), is cumulatie tussen een herstelsanctie en een bestraffende sanctie in beginsel mogelijk. [2] Van belang is dat beide sancties naar doel en strekking verschillen. De herstelsanctie is gericht op het beëindigen van de overtreding en een bestraffende sanctie is erop gericht de overtreder te straffen. Gelet hierop geeft de omstandigheid dat strafbeschikkingen zijn opgelegd geen grond voor het oordeel dat het opleggen van de last onder dwangsom in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. Overigens blijkt uit het dossier dat alleen de strafbeschikking van 19 april 2023 betrekking heeft op de overtreding van 28 januari 2023, die ook ten grondslag ligt aan de opgelegde last onder dwangsom.
6.2.
De door eiseres bedoelde besluiten waarbij maatwerkvoorschriften zijn vastgesteld en een verruiming van openingstijden is afgewezen zijn geen sanctiebesluiten. Alleen al om die reden is de rechtbank van oordeel dat uit die besluiten niet kan volgen dat het opleggen van de last onevenredig is. De door eiseres gestelde omstandigheid dat de last heeft geleid tot afwijzing van haar verzoek om verruiming van openingstijden, is naar het oordeel van de rechtbank geen omstandigheid die handhavend optreden onevenredig maakt ten opzichte van het daarmee te dienen doel.
Volgt uit het beleid van het college dat geen last onder dwangsom mocht worden opgelegd?
7. Eiseres voert aan dat het opleggen van een last onder dwangsom en een strafbeschikking voor dezelfde overtreding in strijd is met de Landelijke handhavingsstrategie Omgevingsrecht (LHSO). De daarin opgenomen interventiematrix is bovendien niet gevolgd. De overtreding is ten onrechte aangemerkt als ‘van belang’ en het gedrag van eiseres is niet aan te merken als calculerend.
7.1.
Dat een bestuursorgaan, indien bijzondere omstandigheden om van handhaving af te zien zich niet voordoen, gehouden is tot handhavend optreden, laat onverlet dat het bestuursorgaan, ingeval het in dat kader redelijk te achten beleid voert, bijvoorbeeld inhoudend dat het bestuursorgaan de overtreder in bepaalde gevallen eerst waarschuwt en gelegenheid biedt tot herstel voordat het een handhavingsbesluit voorbereidt, zich in beginsel aan dit beleid dient te houden. [3]
7.2.
Voor zover eiseres betoogt dat het college in strijd met het eigen beleid handelt, omdat daaruit blijkt dat er niet zowel een last onder dwangsom als een strafbeschikking mag worden opgelegd voor dezelfde overtreding, slaagt dit niet. Zoals het college heeft toegelicht, gaat de LHSO ervan uit dat bestraffende sancties en herstelsancties naast elkaar kunnen worden opgelegd voor dezelfde overtreding. [4] De passages uit het handhavingsbeleid die eiseres in haar beroepschrift aanhaalt, gaan veelal om het combineren van strafrechtelijke bestraffing en bestuurlijke bestraffing. Dat is hier niet aan de orde. Omdat het college met de last onder dwangsom een reguliere herstelsanctie in de zin van de LSHO [5] heeft opgelegd, kan eiseres ook niet worden gevolgd in haar betoog dat sprake moet zijn van (straf)verzwarende omstandigheden.
7.3.
Met betrekking tot de interventiematrix [6] stelt de rechtbank vast dat het college de overtreding in de categorie ‘C3’ van de heeft geplaatst (eiseres is calculerend en de (mogelijke) gevolgen van de overtreding zijn van belang). Het opleggen van een herstelsanctie zoals een last onder dwangsom is de minst zware interventie die voor dit type overtreding kan worden gekozen.
7.4.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college de overtreding redelijkerwijs kunnen aanmerken als ‘van belang’, omdat een overschrijding van 24 dB in de nachtperiode ernstige hinder kan veroorzaken voor omwonenden. Uit de door eiseres naar voren gebrachte omstandigheid dat langere tijd is verstreken tussen klachten over geluidsoverlast en een eerste vaststelling van een overtreding, volgt niet dat de overtreding niet als ‘van belang’ kan worden aangemerkt. Datzelfde geldt voor de omstandigheid dat eiseres niet direct is geïnformeerd over klachten, maar eerst nadat een overtreding was vastgesteld. De rechtbank volgt het college in het standpunt dat die omstandigheden niet afdoen aan de ernst van de overtreding.
7.5.
Verder is de rechtbank van oordeel dat het college het gedrag van eiseres als ‘calculerend’ in de zin van de LSHO heeft kunnen aanmerken. Volgens de LSHO is er onder meer van calculerend gedrag sprake indien de overtreder bewust een risico op overtreding neemt. De rechtbank kan het college volgen in het standpunt dat eiseres dit risico heeft genomen. Daarbij heeft het college kunnen betrekken dat eiseres door het voornemen een last op te leggen op de hoogte was van de (eerste) overtreding en de veroorzaakte overlast en dat vervolgens een tweede overtreding is begaan. De door eiseres naar voren gebrachte omstandigheid dat de benodigde geluidsbegrenzer was besteld, maar niet eerder geleverd kon worden, leidt niet tot een ander oordeel. Dit komt voor risico van eiseres en doet niet af aan de verantwoordelijkheid van eiseres om het danscafé in overeenstemming met geluidsnormen van het Activiteitenbesluit te exploiteren.
7.6.
Gelet op het bovenstaande is er geen aanleiding voor het oordeel dat de interventiematrix van de LSHO niet correct is toegepast of dat het college handelt in strijd met eigen beleid.
Is de hoogte van de dwangsom redelijk en voldoende gemotiveerd?
8. Eiseres betoogt verder dat het college de hoogte van de dwangsom onvoldoende heeft gemotiveerd. Gezien de ‘Leidraad handhavingsacties en begunstigingstermijnen’ ligt volgens eiseres een veel lagere dwangsom voor de hand.
8.1.
Op grond van artikel 5:32b, derde lid, van de Awb moet de dwangsom in redelijke verhouding staan tot de zwaarte van het geschonden belang en de beoogde werking van de dwangsom. Een bestuursorgaan komt bij het bepalen van de hoogte van de dwangsom en het maximum van het te verbeuren bedrag een ruime mate van beleidsruimte toe. Van de dwangsom moet een zodanige prikkel uitgaan dat de opgelegde dwangsom wordt uitgevoerd zonder dat een dwangsom wordt verbeurd. [7]
8.2.
Het college heeft toegelicht dat de hoogte van de dwangsom is gebaseerd op het ‘Protocol dwangsom bedragen- en termijnen’ (protocol) van de Omgevingsdienst Haaglanden. Over de door eiseres aangehaalde ‘Leidraad handhavingsacties en begunstigingstermijnen’ heeft het college opgemerkt dat deze geen onderdeel is van het gemeentelijke handhavingsbeleid. Gesteld noch gebleken is dat dit onjuist is.
8.3.
De rechtbank stelt vast dat de hoogte van de dwangsom van € 3.000,- per overtreding, met een maximum van € 9.000,-, overeenkomt met de in het protocol opgenomen hoogte van de dwangsommen bij het niet voldoen aan geluidsnormen bij een horecainrichting tot circa 75 m2. In wat eiseres aanvoert ziet de rechtbank geen aanknopingspunt voor het oordeel dat de dwangsom niet in een redelijke verhouding staat tot de zwaarte van het geschonden belang en de beoogde werking van de dwangsom.
8.4.
Uit het vorenstaande volgt dat het college de last onder dwangsom heeft mogen opleggen en dat deze niet onredelijk hoog is. Hierna zal de rechtbank beoordelen of het college bevoegd is om tot invordering van deze dwangsommen over te gaan.
Is sprake van een bijzondere omstandigheid waardoor het college had moeten afzien van invordering?
9. Niet in geschil is dat de opgelegde last door eiseres is overtreden, zodat het college bevoegd is om tot invordering over te gaan. Volgens vaste rechtspraak wordt bij een besluit omtrent invordering van een verbeurde dwangsom een zwaarwegend gewicht toegekend aan het belang van invordering. [8] Een andere opvatting zou afdoen aan het gezag dat behoort uit te gaan van een besluit tot oplegging van een last onder dwangsom. Een adequate handhaving vergt dat opgelegde sancties ook worden geëffectueerd en dus dat verbeurde dwangsommen worden ingevorderd. Slechts in bijzondere omstandigheden kan geheel of gedeeltelijk van invordering worden afgezien.
9.1.
Voor zover eiseres heeft bedoeld te betogen dat niet ingevorderd had mogen worden vanwege de samenloop met de opgelegde strafbeschikkingen, slaagt dit betoog niet. Samenloop met een strafrechtelijke sanctie levert naar het oordeel van de rechtbank op zichzelf geen bijzondere omstandigheid op die meebrengt dat van invordering moet worden afgezien. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat invordering van een dwangsom geen punitieve sanctie is. [9]
9.2.
In wat eiseres naar voren heeft gebracht ziet de rechtbank daarom geen aanleiding voor het oordeel dat bijzondere omstandigheden aan invordering van de dwangsom in de weg staan.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van de proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.H. van den Ende, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.M. Wesselo, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 18 september 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Als bedoeld in artikel 2.20, vijfde lid, van het Activiteitenbesluit.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 19 oktober 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3008.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling van 19 oktober 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2944.
4.LHSO, blz. 9.
5.LHSO, blz. 14.
6.LHSO, blz. 15-16.
7.Uitspraak van de Afdeling van 10 januari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:118.
8.Uitspraak van de Afdeling van 6 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:333.
9.Zie de conclusie van Staatsraad Advocaat-Generaal Wattel van 4 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1152.