ECLI:NL:RBDHA:2025:17503

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 september 2025
Publicatiedatum
24 september 2025
Zaaknummer
C/09/691054 / JE RK 25-1543
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van jeugdbescherming

Op 24 september 2025 heeft de kinderrechter in de Rechtbank Den Haag een beschikking gegeven in een zaak betreffende een verzoek om machtiging tot uithuisplaatsing van vijf minderjarigen, ingediend door Stichting Jeugdbescherming West Haaglanden. De kinderrechter heeft de ouders, de moeder en de (stief)vader, als belanghebbenden aangemerkt. De zaak betreft een complexe gezinssituatie waarin de ouders, ondanks eerdere hulpverlening, niet in staat zijn gebleken om een veilige opvoedomgeving voor de kinderen te creëren. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van hardnekkige patronen van onveiligheid, huiselijk geweld en het gebruik van verdovende middelen door de kinderen. De kinderrechter heeft de ouders de kans gegeven om te laten zien dat zij in staat zijn om de noodzakelijke hulpverlening te aanvaarden en een stabiele opvoedsituatie te creëren. De behandeling van het verzoek is aangehouden tot een nader te bepalen zitting, waarbij de ouders en de gecertificeerde instelling worden opgeroepen om hun voortgang te rapporteren. De kinderrechter heeft benadrukt dat een uithuisplaatsing een ingrijpende maatregel is die alleen moet worden toegepast als er geen andere mogelijkheden zijn om de veiligheid van de kinderen te waarborgen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Jeugd- en Zorgrecht
Zaaknummer: C/09/691054 / JE RK 25-1543
Datum uitspraak: 24 september 2025
Beschikking van de kinderrechter over een verzoek om het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden, gevestigd te Den Haag,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
over
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum 1] 2014 in [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum 2] 2016 in [geboorteplaats 2] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] ,
[minderjarige 3], geboren op [geboortedatum 3] 2022 in [geboorteplaats 2] ,
hierna te noemen: [minderjarige 3] ,
[minderjarige 4], geboren op [geboortedatum 3] 2022 in [geboorteplaats 2] ,
hierna te noemen: [minderjarige 4] ,
[minderjarige 5], geboren op [geboortedatum 4] 2023 in [geboorteplaats 2] ,
hierna te noemen: [minderjarige 5] ,
hierna ook gezamenlijk te noemen: de kinderen.
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat mr. R.H.P. Feiner uit Rotterdam.
[de (stief)vader] ,
hierna te noemen: de (stief)vader,
ten tijde van de zitting feitelijk verblijvende in de huurwoning van de moeder,
advocaat: mr. R.P.A. Kint te Zoetermeer.
De kinderrechter merkt als informanten aan:
[naam 1] en [naam 2] ,
hierna te noemen: de begeleiders van [zorginstantie 1] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 4 september 2025;
  • het standpunt van de moeder met bijlagen, ontvangen op 8 september 2025;
  • de rapportages van [zorginstantie 2] , ontvangen op 12 september 2025;
- het e-mailbericht van de begeleiders van [zorginstantie 1] , (zoals ter zitting besproken) toegezonden na de zitting op 15 september 2025.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 12 september 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de vader met zijn advocaat;
- de moeder met haar advocaat;
  • [naam 3] en [naam 4] namens de gecertificeerde instelling (waarnemend voor de vaste jeugdbeschermer);
  • [naam 1] en [naam 2] namens [zorginstantie 1] .
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naar hun mening over het verzoek gevraagd. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , die door de moeder naar de rechtbank waren gebracht, hebben hierover voorafgaand aan de zitting een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de zitting heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben verteld.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 2] , [minderjarige 3] , [minderjarige 4] en [minderjarige 5] .
2.2.
[minderjarige 1] heeft een andere vader dan de (stief)vader. [naam 5] heeft [minderjarige 1] erkend.
2.3.
De moeder is belast het met eenhoofdig gezag over [minderjarige 1] .
2.4.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 4 december 2024 [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] , [minderjarige 4] en [minderjarige 5] onder toezicht gesteld tot 4 december 2025.
2.5.
In september 2024 heeft de (stief)vader de echtelijke woning (een huurwoning op naam van de moeder) verlaten. De kinderen en de oudste dochter van de moeder uit een eerder huwelijk woonden vanaf dat moment met de moeder in die woning. Enige tijd later heeft de (stief)vader een eigen huurwoning betrokken met twee zoons uit een eerder huwelijk.
2.6.
Rond 3 september 2025 heeft de moeder haar huurwoning verlaten. Zij verblijft thans bij vrienden. De (stief)vader is toen in de woning getrokken, waar hij thans nog steeds met de kinderen verblijft. In die woning verblijven ook de twee zoons van de (stief)vader uit een eerder huwelijk, zijn ouders en, 24/7, een begeleider van hulpverleningsinstantie [zorginstantie 2] . De moeder heeft de kinderen sinds zij haar huurwoning heeft verlaten, enkele keren gezien en gesproken. De oudste dochter van de moeder verblijft momenteel bij een tante.
2.7.
Deze rechtbank heeft bij beschikking van 11 september 2025 de scheiding van tafel en bed uitgesproken tussen de ouders.

3.Het verzoek

3.1.
De gecertificeerde instelling verzoekt een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] , [minderjarige 4] en [minderjarige 5] in een gezinsgerichte voorziening te verlenen voor de duur van zes maanden en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De gecertificeerde instelling heeft het verzoek (dat is ingediend voordat moeder haar huurwoning verliet en de (stief)vader bij de kinderen introk, zie hiervoor onder 2.6), samengevat en zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd. De gecertificeerde instelling is al geruime tijd betrokken bij het gezin. In het gezin worden zeer hardnekkige, zorgelijke patronen gezien. Beide ouders volgen de gemaakte (veiligheids)afspraken onvoldoende op. De ouders geven wel steeds aan zich daaraan te committeren, maar zij maken die beloftes niet waar. De kinderen worden veelvuldig geconfronteerd met onrust en verkeren vaak in onveiligheid als gevolg van het problematisch persoonlijk functioneren van de beide ouders en van de spanningsgevoelige relatie tussen een aantal van de gezinsleden. Er ontstaan met grote regelmaat zeer zorgelijke situaties waarbij sprake is van verbaal en fysiek geweld en waarbij de politie moet ingrijpen. De kinderen zijn getuige van deze incidenten. Het geweld vindt zowel plaats tussen de moeder en de (stief)vader, die elkaar telkens weer opzoeken, als tussen de oudste (17-jarige) dochter van de moeder (op wie het onderhavige verzoek geen betrekking heeft) en de moeder. In juli 2025 is bij één van de schendingen van de veiligheidsafspraken de veiligheid van de kinderen zodanig in gevaar gebracht dat vier van de vijf kinderen op de intensive care zijn beland. De moeder was met de kinderen bij de (stief)vader in zijn woning en de kinderen hebben, buiten het toezicht van de ouders, anabolen geslikt die in de woning aanwezig waren. Later werd cocaïne (in plaats van anabolen) gevonden in het bloed van [minderjarige 5] . Hierna is bij beide ouders 24/7 toezicht ingezet. Doel was de acute veiligheid te waarborgen en beter zicht te krijgen op de opvoedomgeving en op het functioneren van beide ouders. Omdat er bij beide ouders geen acute zorgen meer werden gezien (zij hielden zich aan de veiligheidsafspraken en voldeden aan de bodemeisen), is dit toezicht op een gegeven moment afgeschaald. Echter, nadat het 24/7 toezicht wegviel, vervielen de ouders vrijwel direct weer in hun hardnekkige patronen en stelden zij hun eigen wensen en behoeften voorop en brachten daarmee de kinderen stelselmatig in onveiligheid. Tijdens het weekend van 30 en 31 augustus 2025 heeft de moeder de kinderen in de woning achtergelaten bij haar oudste dochter en zij is vervolgens de hele nacht weg geweest. Er is vervolgens een conflict ontstaan tussen de moeder en haar oudste dochter en daarbij is sprake geweest van zowel verbaal als fysiek geweld tussen beiden. De oudste dochter heeft hierbij verwondingen opgelopen en zij heeft de politie ingeschakeld. De kinderen zijn (wederom) getuige geweest van het geweld. De moeder heeft uiteindelijk de woning verlaten omdat het haar te veel werd en zij heeft de (stief)vader gebeld om te komen ondersteunen bij de kinderen. Dit ging wederom tegen de gemaakte (veiligheids)afspraken in. De (stief)vader is naar de woning gekomen, waarna de moeder tegen de aanwezige politieagenten heeft gezegd dat zij zich onveilig voelt in het bijzijn van de (stief)vader omdat de vader haar heeft bedreigd en de dag ervoor sprake zou zijn geweest, hetgeen de (stief)vader ontkende, van fysiek geweld vanuit hem naar haar.
3.3.
Ter zitting heeft de gecertificeerde instelling, in aanvulling op het schriftelijk verzoek, nog het volgende naar voren gebracht. Hoewel het in de constructie zoals deze nu is (zie hiervoor onder 2.6), goed lijkt te gaan met de kinderen en het 24/7 toezicht in de woning bij de vader en de kinderen voorlopig voorgezet kan worden, biedt dit geen duurzame oplossing voor het doorbreken van het hardnekkige, zorgelijke, patroon dat wordt gezien bij de ouders. Gezien de continue conflictgevoelige situatie, het feit dat de ouders niet in staat bleken de gemaakte (veiligheids)afspraken na te leven, als gevolg waarvan er met grote regelmaat onveilige situaties ontstonden, de reeds, stevig, ingezette hulpverlening alsmede het gebruik van juridische mogelijkheden als het geven van een schriftelijke aanwijzing, is er op dit moment geen andere mogelijkheid om de veiligheid van de kinderen zowel acuut als blijvend, te waarborgen dan door middel van een uithuisplaatsing. De kinderen kunnen vanaf 22 september 2025 samen geplaatst worden in een gezinshuis van [zorginstelling] . Vanuit hier kan vanuit de gecertificeerde instelling ook een jurist/mediator voor de ouders worden ingezet die een start kan maken met het opstellen van een ouderschapsplan. Wat betreft de adviezen van de begeleiders van [zorginstantie 1] : de ouders kunnen worden aangemeld voor het traject Parallel Solo Ouderschap en er kan onderzoek worden gedaan naar de mogelijkheden van een gezinsopname. Hiernaast kan de betrokken jeugdbeschermer de ouders ondersteuning bieden bij het vinden van individuele hulpverlening, maar de ouders moeten hier wel zelf een verwijzing voor vragen bij hun huisarts(en). Er is ook al een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (zorgregeling) vastgesteld en de gecertificeerde instelling heeft een verzoek bij de rechtbank ingediend om die te bekrachtigen.

4.De standpunten

4.1.
Er is door en namens de (stief)vader verweer gevoerd tegen het verzoek. De (stief)vader ontkent de zorgen over de onderlinge dynamiek en communicatie met de moeder niet, maar de ouders kunnen de kinderen, ieder afzonderlijk, wel een veilige opvoedsituatie bieden. De (stief)vader zou graag een, door een rechter vastgestelde omgangsregeling met de kinderen hebben, zodat confrontaties voorkomen kunnen worden. De betrokken jeugdbeschermer heeft hier tot op heden echter niet op ingezet. De vader zorgt nu, samen met zijn ouders, voor de kinderen, wat bij hen rust en stabiliteit teweegbrengt. Er kan daarom niet gesproken worden van acute onveiligheid van de kinderen. De situatie zoals die nu is, kan voorlopig voortduren. Een uithuisplaatsing zou hierin juist averechts werken. De begeleiders van [zorginstantie 1] zijn nauw betrokken bij het gezin, echter hun adviezen met betrekking tot de noodzakelijke geachte hulpverlening zijn tot op heden niet opgevolgd door de jeugdbeschermer. Het is van belang dat de hulpverlening die zij adviseren, eerst wordt ingezet en dat zij betrokken blijven, aangezien dit zal bijdragen aan een lange termijn oplossing.
4.2.
Ook door en namens de moeder is verweer gevoerd tegen het verzoek. De moeder erkent en begrijpt de door de gecertificeerde instelling genoemde zorgen. De moeder meent echter dat zij juist in de afgelopen maanden heeft laten zien dat zij het belang van de kinderen voorop kan stellen en hen een goede thuissituatie kan bieden. De moeder heeft er immers na de escalatie in het weekend van 30 en 31 augustus 2025 zelf voor gekozen om haar woning te verlaten en de (stief)vader en zijn ouders daar, samen met de kinderen, te laten verblijven, zodat er een rustige stabiele thuissituatie voor de kinderen kon worden gerealiseerd. De moeder heeft zelf een aanmelding gedaan bij [instantie] . Een uithuisplaatsing is daarom nodig noch wenselijk. De moeder meent dat met inzet van de noodzakelijk geachte hulpverlening, de betrokkenheid van de begeleiders van [zorginstantie 1] en duidelijke afspraken, die door de rechtbank met de ouders kunnen worden gemaakt, verdere escalaties kunnen worden voorkomen. Beide ouders houden veel van de kinderen en willen het beste voor hen. De ouders staan volledig open voor zowel individuele als systematische hulpverlening. De moeder heeft ook al meerdere keren gevraagd aan de betrokken jeugdbeschermer om dit in te zetten, maar wordt niet gehoord. De moeder staat achter de voortzetting van de huidige opvoedsituatie van de kinderen, maar zou op den duur graag weer in haar eigen woning de zorg voor de kinderen willen dragen.
4.3.
De begeleiders van [zorginstantie 1] hebben ter zitting, en nadien in het nagezonden e-mailbericht van 15 september 2025, naar voren gebracht dat zij al sinds maart 2024 betrokken zijn bij het gezin in het kader van het traject Voorkomen Uithuisplaatsing (hierna: VUHP). In eerste instantie was dit traject ingezet in het vrijwillig kader, toen de situatie nog aldus was dat de moeder, de (stief)vader, de kinderen, de oudste dochter van de moeder en de twee zoons van de vader uit een eerder huwelijk, samenwoonden. Binnen de gezinssituatie was er sprake van verschillende problemen, waaronder huiselijk geweld tussen de ouders, waar de kinderen getuige van waren, financiële nood en (vanaf het moment dat de ouders besloten uit elkaar te gaan) gebrek aan huisvesting voor de (stief)vader. In de beginperiode van de betrokkenheid van de begeleiders van [zorginstantie 1] lag de focus op het stabiliseren van de situatie en het aanpakken van de meeste urgente problemen. Vanwege de complexiteit van de situatie en het ontbreken van adequate hulpverlening op dat moment, zijn de begeleiders onvoldoende toegekomen aan het bieden van opvoedondersteuning. Begin 2025 werd de (stief)vader een woning toegewezen, wat de situatie een positieve wending gaf. Vanaf dat moment werd ingezet op het creëren van twee afzonderlijke opvoedsituaties. Een belangrijk patroon binnen dit gezin is dat de ouders elkaar blijven opzoeken, ondanks dat dit gedrag ongezond is en zorgt voor onveiligheid, zowel voor henzelf als voor de kinderen. Hoewel er periodes zijn geweest waarin de situatie tijdelijk stabieler was, zijn er meerdere keren terugvallen geweest in dit patroon. De ouders hebben meerdere keren aangegeven hulp te willen om dit patroon te doorbreken. Ze hebben specifiek aangegeven behoefte te hebben aan hulpverlening in de vorm van het traject Parallel Solo Ouderschap en aan individuele hulpverlening. Het inzetten hiervan hebben de begeleiders van [zorginstantie 1] eerder ook al geadviseerd aan de betrokken jeugdbeschermer, maar dit advies is tot op heden niet opgepakt. Hierdoor is het de huidige hulpverlening nog niet voldoende gelukt om de diepere, onderliggende patronen van onveiligheid en conflicten tussen de ouders effectief te doorbreken. Gezien de complexiteit van de situatie en de behoefte aan intensieve en gezamenlijke begeleiding, biedt een gezinsopname een passendere oplossing dan een uithuisplaatsing van de kinderen. De begeleiders van [zorginstantie 1] hebben vernomen dat om financiële redenen hun hulpverlening, naar alle waarschijnlijkheid, niet gecontinueerd kan worden. Het is echter van groot belang dat zij betrokken blijven bij het gezin. Het is tevens van belang dat de begeleiders van [zorginstantie 1] méér betrokken worden bij de besluitvorming van de betrokken jeugdbeschermer en dat hun adviezen worden gehoord en besproken.

5.De beoordeling

5.1.
Zowel in het vrijwillige kader als binnen het kader van de ondertoezichtstelling is al langdurig hulpverlening bij het gezin, waarin zich veel en vaak spanningen en conflicten voordoen, betrokken. De kinderen hebben als gevolg hiervan al veel meegemaakt in hun jonge leven. Met name in de afgelopen periode hebben de ouders een hardnekkig patroon laten zien, waarbij zij elkaar, in strijd met gemaakte (veiligheids)afspraken, bleven opzoeken, ondanks dat dit leidde tot escalaties tussen hen en zorgde voor onveiligheid voor henzelf en voor de kinderen. Recent hebben zich zeer heftige incidenten voorgedaan, die een forse impact op de kinderen hebben gehad. Bij beide incidenten zijn de kinderen in een onveilige situatie terechtgekomen. In juli 2025 zijn vier van hen op de intensive care beland, nadat zij verdovende middelen hadden geslikt in de woning van de (stief)vader, waar de moeder ook aanwezig was. Eind augustus 2025 heeft de moeder de kinderen lange tijd met haar oudste dochter in haar huurwoning achtergelaten en is er de volgende dag een handgemeen ontstaan tussen de moeder en de oudste dochter waarin ook de (stief)vader zich mengde en waarna de moeder zorgelijke uitspraken deed over zijn gedrag. Het verleden en de recente gebeurtenissen maken dat de gecertificeerde instelling thans, zo begrijpt de kinderrechter, geen andere mogelijkheid meer ziet om de kinderen structureel veilig te houden en hen een basis te bieden met meer rust en stabiliteit, dan te verzoeken hen uit huis te plaatsen. De huidige, sinds de indiening van het verzoek, gewijzigde, situatie (zie hiervoor onder 2.6), brengt hier volgens de gecertificeerde instelling geen verandering in.
5.2.
Uit de stukken volgt -en ter zitting is dit ook duidelijk naar voren gekomen- dat de ouders hun onderlinge problemen erkennen en zien dat zij er niet goed aan doen om elkaar steeds weer op te zoeken, met conflicten tot gevolg. De ouders erkennen ook de impact die dit alles op de kinderen heeft. De ouders hebben zich ten overstaan van de kinderrechter, desgevraagd, (nogmaals) bereid verklaard de noodzakelijke geachte hulp te aanvaarden, zowel voor zichzelf als in een systemisch kader. Op basis van hetgeen tijdens de zitting is besproken, heeft de kinderrechter de overtuiging gekregen dat het verzoek van de gecertificeerde instelling een ‘wake-up call’ voor de ouders is geweest en hen in een ‘meewerkstand’ heeft gebracht. Van belang is verder dat de gecertificeerde instelling ter zitting te kennen heeft gegeven dat de 24/7 begeleiding van [zorginstantie 2] in de thuissituatie bij de (stief)vader (zie hiervoor onder 2.6) voorlopig voortgezet kan worden. Uit de voortgangsverslagen van deze hulpverlenende situatie volgt dat toen zij in een eerder stadium betrokken waren, er meer rust en stabiliteit was voor de kinderen en er geen incidenten plaatsvonden. De kinderrechter weegt ook mee dat de (stief)vader heeft aangegeven dat zijn ouders hem de komende tijd kunnen blijven ondersteunen, dat de moeder naar voren heeft gebracht dat zij voorlopig bij de vrienden waar zij thans verblijft, kan blijven en dat haar oudste dochter welkom blijft bij de tante. Over hoe het thans gaat in de thuissituatie bij de (stief)vader heeft de kinderrechter geen informatie gekregen (verslagen van of andere informatie over de recente 24/7 begeleiding van [zorginstantie 2] zijn niet overgelegd), anders dan dat de kinderen hebben aangegeven dat het goed gaat met ze. De kinderrechter kent voorts betekenis toe aan hetgeen door de begeleiders van [zorginstantie 1] , professionals die al lange tijd bij het gezin zijn betrokken, naar voren is gebracht, namelijk dat nog niet is ingezet wat volgens hen (eerst) nodig is, te weten gerichte intensieve ondersteuning die zich specifiek richt op het verbeteren van de onderlinge communicatie en samenwerking tussen de ouders, zodat zij leren, los van elkaar, om emotioneel beschikbaar te zijn voor de kinderen en om het belang van de kinderen centraal te stellen, en individuele hulpverlening voor de ouders.
5.3.
Gelet op het bovenstaande en omdat een uithuisplaatsing een zeer ingrijpend en verstrekkend middel is, dat alleen moet worden ingezet als het echt niet anders kan, is de kinderrechter van oordeel dat het op dit moment in het belang van de kinderen is dat zij in hun vertrouwde omgeving kunnen blijven wonen bij ofwel de (stief)vader (in de huurwoning van moeder) met een omgangregeling met de moeder ofwel bij de moeder (in haar huurwoning) met een omgangsregeling met de (stief)vader. Dit is ook de wens die [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in het gesprek met de kinderrechter hebben geuit.
5.4.
Het is de kinderrechter echter ook duidelijk geworden dat de ouders een stok achter de deur nodig hebben. In het verleden hebben zij immers laten zien, en dit erkennen zij ook, dat als hulpverlening wegvalt of wordt afgeschaald, zij in hun oude, zorgelijke, patroon kunnen terugvallen. De kinderrechter ziet daarom aanleiding om het verzoek van de gecertificeerde instelling aan te houden voor de duur van twee en een halve maand. In deze periode krijgen de ouders de kans om te laten zien dat het hen in het kader van de ondertoezichtstelling lukt om de noodzakelijke hulpverlening te aanvaarden en om een stabiele opvoedomgeving voor de kinderen te creëren. Het is hierbij van belang dat zij zich houden aan de gemaakte (veiligheids)afspraken en de kinderen niet langer blootstellen aan conflicten. In deze periode moeten de ouders met elkaar en met de jeugdbeschermer(s) om de tafel om een plan van aanpak op te stellen met als ultiem doel het duurzaam creëren van rust, stabiliteit, structuur, veiligheid en duidelijkheid voor de kinderen. Ook moet aandacht komen voor het bevorderen van de samenwerking tussen de gecertificeerde instelling en de ouders en voor het opbouwen van wederzijds vertrouwen. Hiernaast is het wenselijk dat de gecertificeerde instelling de ouders ondersteunt met het vinden van individuele hulpverlening, en dat zij inzetten op het behouden van de begeleiders van [zorginstantie 1] voor het gezin en hiervoor met hen in gesprek gaan.
5.2.
De kinderrechter verzoekt de gecertificeerde instelling om
uiterlijk twéé wekenvoor de nog te plannen zitting over het aangehouden verzoek een schriftelijke update aan de rechtbank en de belanghebbenden toe te sturen, met daarbij (in ieder geval) het volgende:
- informatie over de huidige (woon)situatie van de kinderen en de ouders;
- informatie over hoe de huidige doelen van de ondertoezichtstelling zich hiertoe verhouden en wat wordt ingezet om ervoor te zorgen dat deze doelen worden behaald;
- schriftelijke verslagen van de hulpverlening van [zorginstantie 2] over de begeleiding die is ingezet vanaf 3 september 2025;
- schriftelijke verslagen van de begeleiders van [zorginstantie 1] (als zij nog betrokken zijn);
- verslagen van eventuele andere op moment betrokken hulpverleners;
- de schriftelijke aanwijzing die voor de ouders is opgesteld;
- een aangevuld gezinsplan.
5.3.
De kinderrechter verzoekt de advocaten van de ouders uiterlijk een week na het ontvangen van deze beschikking hun verhinderdata voor de laatste twee weken van november 2025 te overleggen aan de rechtbank.
5.4.
Indien en voor zover de gecertificeerde instelling zal verzoeken om verlenging van de ondertoezichtstelling, die op 3 december 2025 afloopt, dan zal dit verzoek ook op de nader te bepalen zitting worden behandeld. Hetzelfde geldt voor het geval de gecertificeerde instelling een verzoek tot het vaststellen van een zorgregeling bij de rechtbank indient.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
houdt de behandeling van het verzoek aan
tot een nader te bepalen zitting bij deze kinderrechter, mr. J.E. Bierling, gelegen vóór 3 december 2025, voor welke zitting moeten worden opgeroepen:
- de gecertificeerde instelling;
- de vader en zijn advocaat
- de moeder en haar advocaat;
- de begeleiders van [zorginstantie 1] (als informant, als deze nog betrokken zijn);
- de begeleiders van [zorginstantie 2] (als informant, als deze nog betrokken zijn);
6.2.
bepaalt dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voor een kindgesprek moeten worden uitgenodigd;
6.3.
draagt de gecertificeerde instelling op om
uiterlijk twéé wekenvoor de zitting een schriftelijke update bij de rechtbank in te dienen zoals hiervoor onder 5.2 overwogen, onder gelijktijdige verzending van een afschrift daarvan aan de belanghebbenden.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 24 september 2025 door mr. J.E. Bierling, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. M. van Leeuwen als griffier.
Tegen eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof Den Haag. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:
  • degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • andere belanghebbenden, binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of binnen drie maanden nadat zij op andere wijze daarvan kennis hebben genomen.