ECLI:NL:RBDHA:2025:17481

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 september 2025
Publicatiedatum
23 september 2025
Zaaknummer
NL25.43583
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring van Marokkaanse asielzoeker

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 september 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser, een Marokkaanse asielzoeker, was opgelegd. De maatregel was gebaseerd op artikel 59b van de Vreemdelingenwet, waarbij verweerder stelde dat de bewaring noodzakelijk was voor de vaststelling van de identiteit en nationaliteit van eiser, en om te voorkomen dat hij zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiser had eerder een asielaanvraag ingediend en was op 5 september 2025 in bewaring gesteld. Tijdens de zitting op 17 september 2025, waar eiser via videoverbinding werd gehoord, betwistte hij de gronden voor de bewaring en voerde hij aan dat een lichter middel had moeten worden toegepast, gezien zijn eerdere detentie in Oostenrijk.

De rechtbank oordeelde dat verweerder voldoende had gemotiveerd dat de zware gronden voor de bewaring feitelijk juist waren en dat er geen aanleiding was om een lichter middel toe te passen. Eiser had geen persoonlijke omstandigheden aangevoerd die de maatregel onevenredig bezwarend maakten. De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring rechtmatig was en dat het beroep ongegrond werd verklaard. Ook het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van voortvarend handelen in asielprocedures en de verantwoordelijkheden van de asielzoeker in het proces.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.43583

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. A.W.J. van der Meer),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder,

(gemachtigde: mr. C.H.H.P.M. Kelderman).

Procesverloop

Bij besluit van 5 september 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring opgelegd. [1]
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 17 september 2025 op zitting behandeld. Eiser is, bijgestaan door zijn gemachtigde, gehoord via een videoverbinding. Als tolk is verschenen [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 2006 en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
2. Verweerder heeft gezien eisers lopende asielaanvraag van 5 september 2025 de maatregel van bewaring terecht gebaseerd op artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vw.
3. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser en met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag, waarbij volgens verweerder sprake is van een risico op onttrekking. Als zware gronden [2] zijn daartoe in de maatregel vermeld dat eiser:
  • 3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
  • 3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
  • 3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
  • 3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
  • 3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
En als lichte gronden [3] zijn in de maatregel vermeld dat eiser:
  • 4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
  • 4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
  • 4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4. Eiser betwist alle zware en lichte gronden. Hiertoe voert hij aan dat hij op een gereguleerde wijze op grond van de Dublinverordening [4] door Oostenrijk is overgedragen aan Nederland. Hij is eerder met onbekende bestemming vertrokken, omdat hij in een HTL [5] zat. Dat is niet kenbaar betrokken bij het opleggen van de maatregel van bewaring. Verder komen de van hem geregistreerde aliassen grotendeels overeen met elkaar, zodat de gegevens die eiser heeft opgegeven als gelijkluidend moeten worden geacht. Tot slot is eiser direct na de overdracht in bewaring gesteld, zodat hij niet in de gelegenheid was om het nodige, zoals een verblijfplaats, te regelen.
5. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling [6] volgt dat voor het opleggen van de in de maatregel genoemde zware gronden alleen is vereist dat deze gronden feitelijk juist zijn en dat verweerder daarop – als dat het geval is – geen nadere toelichting hoeft te geven. [7] De rechtbank is van oordeel dat verweerder in ieder geval terecht de zware gronden 3a en 3b aan de maatregel van bewaring ten grondslag heeft gelegd. Eiser beschikt niet over een paspoort of visum en hij is volgens zijn verklaringen eerder op een niet voorgeschreven wijze Nederland binnengekomen. [8] Verder is niet in geschil dat eiser eerder met onbekende bestemming is vertrokken. De zware gronden 3a en 3b zijn dan ook feitelijk juist en kunnen de maatregel van bewaring zelfstandig dragen. De overige zware en lichte gronden behoeven daarom geen bespreking.
6. Eiser voert verder aan dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel. Hij heeft in Oostenrijk voorafgaand aan de overdracht reeds twee maanden in detentie gezeten, zodat de maatregel van bewaring onevenredig bezwarend is.
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat niet is gebleken dat een lichter middel doeltreffend kon worden toegepast om het onttrekkingsrisico te ondervangen. Eiser heeft geen persoonlijke omstandigheden naar voren gebracht die maken dat de maatregel van bewaring onevenredig bezwarend is voor hem. Voor zover eiser in dit verband stelt dat hij door zijn detentie moeilijker aan documenten kan komen om zijn aanvraag te onderbouwen, is de rechtbank met verweerder van oordeel dat dit voor rekening van eiser moet blijven. De noodzakelijke maatregel is het gevolg van eerdere keuzes van eiser om niet mee te werken aan de asielprocedure en om zich te onttrekken aan het toezicht.
8. Tot slot voert eiser aan dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt nu nog geen vertrekgesprek met hem is gevoerd.
9. Eiser is echter in het kader van zijn asielaanvraag in bewaring gesteld en heeft geen vertrekplicht. Verweerder heeft dan ook geen vertrekgesprekken hoeven voeren. Verder is hij op 16 september 2025 gehoord in het kader van zijn asielaanvraag. De rechtbank is van oordeel dat verweerder hiermee tot nu toe voldoende voortvarend heeft gehandeld.
10. Ook verder bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is.
11. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep ongegrond; en
 wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 23 september 2025 door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van R. Ben Sellam, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
3.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
4.Verordening (EU) nr. 604/2013.
5.Handhaving en toezichtlocatie.
6.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
7.ABRvS 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
8.Proces-verbaal van gehoor van 5 september 2025, p. 4 van 9.