ECLI:NL:RBDHA:2025:17445

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 september 2025
Publicatiedatum
23 september 2025
Zaaknummer
NL24.47187
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van een Ugandese politicus en de beoordeling van de motivering door de rechtbank

Op 23 september 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een Ugandese asielzoeker die zijn aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had ingediend. De rechtbank beoordeelde de afwijzing van de asielaanvraag door de minister van Asiel en Migratie, die deze had afgewezen op 8 november 2024. De eiser, die als chauffeur en assistent voor een Ugandese politicus werkte, stelde dat hij werd bedreigd door de autoriteiten vanwege zijn politieke activiteiten. De rechtbank oordeelde dat de minister onvoldoende had gemotiveerd dat de eiser zijn werkzaamheden voor de politicus niet aannemelijk had gemaakt, maar dat de afwijzing van de asielaanvraag in stand kon blijven omdat de minister voldoende had aangetoond dat de eiser niet geloofwaardig was in zijn vrees voor vervolging. De rechtbank concludeerde dat er een motiveringsgebrek was, maar dat de rechtsgevolgen van het besluit in stand konden blijven. De rechtbank veroordeelde de minister tot betaling van proceskosten aan de eiser, vastgesteld op € 1.814.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.47187

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 september 2025 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. G.J. van der Graaf),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. M.C. Post-Kadijk).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de asielaanvraag van eiser als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 [1] . Eiser is het hier niet mee eens. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de asielaanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het beroep gegrond is maar dat de afwijzing van de asielaanvraag in stand kan blijven. Het beroep is gegrond omdat de minister onvoldoende deugdelijk heeft gemotiveerd dat eiser zijn werkzaamheden voor [persoon A] niet aannemelijk heeft gemaakt. Daarmee bevat het bestreden besluit een motiveringsgebrek
.De minister heeft echter voldoende en deugdelijk gemotiveerd dat – ook al zouden de werkzaamheden voor [persoon A] geloofwaardig zijn – eiser alsnog niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij beschuldigd wordt van medeplichtigheid aan massamoord en bij terugkeer heeft te vrezen voor ernstige schade. De rechtgevolgen van het besluit kunnen daarom in stand worden gelaten. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiser heeft op 5 september 2022 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend
.De minister heeft met het bestreden besluit van 8 november 2024 deze aanvraag in de afgewezen als ongegrond.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 7 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

Het asielrelaas
3. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser werkte als chauffeur en algemeen assistent voor [persoon A] , een politicus uit Uganda, werkzaam voor de [naam politieke beweging] . Nadat [persoon A] in het jaar 2021 namens de oppositiepartij National Unity Platform (NUP) werd gekozen als lid van het Ugandese parlement is hij gearresteerd en gedetineerd geraakt vanwege beschuldigingen van moord. Ook eiser was aanhanger van de politieke groepering [naam politieke beweging] en is lid van de NUP. Eiser heeft verklaard dat hij – vanwege zijn werkzaamheden voor [persoon A] – door de Ugandese autoriteiten beschuldigd wordt voor medeplichtigheid van massamoord. Er is een dagvaarding naar zijn werkkantoor gestuurd en eiser heeft een foto van een arrestatiebevel gekregen. Verder vreest eiser voor de familieleden van de slachtoffers van de massamoord, omdat zij eiser bedreigen. Gelet op deze omstandigheden is eiser op 25 januari 2022 naar Dubai vertrokken. Eiser is vervolgens op 31 juli 2022 legaal teruggereisd naar Uganda, omdat hij naar eigen zeggen vreest voor Ugandese spionnen in Dubai en hij daar geen asiel kon aanvragen. Eiser heeft in Uganda een visum aangevraagd voor Europa en is vervolgens op 21 augustus 2022 via Istanbul en Warschau naar Nederland gereisd.
Het bestreden besluit
4. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende relevante elementen:
Identiteit, nationaliteit en herkomst;
Werkzaamheden voor [persoon A] ;
Beschuldiging van medeplichtigheid door de Ugandese autoriteiten van massamoord;
Activiteiten voor de [naam politieke beweging] ;
Lidmaatschap van de National Unity Platform;
Eisers politieke overtuiging;
Bedreigingen door familieleden van de slachtoffers van de massamoord.
De minister acht de verklaringen van eiser over zijn identiteit, nationaliteit en herkomst, zijn lidmaatschap van de NUP en zijn politieke overtuiging geloofwaardig. De minister acht echter de verklaringen van eiser over zijn werkzaamheden voor [persoon A] , dat hij door de Ugandese autoriteiten wordt beschuldigd van medeplichtigheid van massamoord, dat hij zich heeft aangesloten bij de [naam politieke beweging] en dat hij bedreigd wordt door familieleden van de slachtoffers van de massamoord, ongeloofwaardig. Op grond van de geloofwaardig geachte elementen komt eiser volgens de minister niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning, omdat er geen aanleiding is om aan te nemen dat eiser na terugkeer in Uganda zal worden vervolgd of een risico loopt op ernstige schade. De minister heeft daarom de asielaanvraag afgewezen als ongegrond.
Heeft de minister het bestreden besluit onbevoegd genomen?
Het bestreden besluit is ondertekend namens de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die op dat moment (8 november 2024) niet bevoegd was om op de asielaanvraag van eiser te beslissen. Met ingang van het aantreden van het kabinet-Schoof op 2 juli 2024 is de minister van Asiel en Migratie de bevoegde bewindspersoon voor zover het gaat over aangelegenheden op het terrein van asiel en migratie. [2] Het besluit is dus ten onrechte ondertekend namens de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van een bevoegdheidsgebrek, maar van een ondertekeningsgebrek. Voor de rechtbank is voldoende aangetoond dat de minister het besluit heeft genomen en dat enkel de wijze van ondertekenen nog niet was aangepast op de nieuwe situatie. Er is daarom sprake van een kennelijke verschrijving in de ondertekening. [3]
Omvang van het geschil
5. De rechtbank stelt vast dat eiser het bestreden besluit niet betwist voor zover de minister ongeloofwaardig acht dat eiser voor de [naam politieke beweging] activiteiten heeft verricht (element 4) en dat hij bedreigd zou zijn door familieleden van de slachtoffers van de massamoord (element 7). Ook is niet in geschil dat de minister zich op het standpunt heeft mogen stellen dat eiser geen gegronde vrees voor vervolging heeft vanwege zijn (geloofwaardig bevonden) politieke overtuiging (element 6).
6. De rechtbank stelt verder vast dat de minister in het verweerschrift van 1 augustus 2025 eiser volgt in de stelling dat de informatie in het visumdossier omtrent zijn werkzaamheden als manager van [naam bedrijf] vals is. De minister stelt in dit verband dat niet langer van de juistheid van deze werkzaamheden wordt uitgegaan. De minister handhaaft het standpunt dat voor het overige aan de informatie in het visumdossier kan worden vastgehouden.
7. In geschil is in de eerste plaats de vraag of de minister zich voldoende deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat eiser de werkzaamheden voor [persoon A] niet aannemelijk heeft gemaakt. Hieronder vallen ook de overige tegenwerpingen op grond van het visumdossier en de omstandigheid dat volgens de minister de handtekening van [persoon A] op door eiser overgelegde stukken niet overeenkomt met de bij de minister ambtshalve bekende handtekening van [persoon A] , nadat die vanwege medische redenen tijdelijk in Nederland heeft verbleven. In de tweede plaats is in geschil of de minister zich voldoende deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat eiser de beschuldiging door de Ugandese autoriteiten van medeplichtigheid aan massamoord niet aannemelijk heeft gemaakt.
Werkzaamheden voor [persoon A]
8. Eiser voert aan dat het standpunt van de minister dat zijn verklaringen tijdens de asielprocedure tegenstrijdig zijn met de gegevens in het visumdossier relevantie mist, omdat de minister hem nu volgt in de stelling dat het visumdossier vals is. Dit geldt volgens eiser ook voor de tegenwerping door de minister dat het op de weg van eiser had gelegen om direct te verklaringen over het valse visumdossier. Eiser voert verder aan dat de minister niet onderbouwt dat de handtekeningen onder de door hem overgelegde verklaringen van [persoon A] afwijken van de bij de minister bekende handtekening in het paspoort van [persoon A] . In het verlengde hiervan betoogt eiser dat hieruit niet geconcludeerd kan worden dat de verklaringen niet door [persoon A] zijn ondertekend. Bovendien kan zonder grafologische deskundigheid niet vastgesteld worden dat de handtekeningen niet overeenkomen, te meer nu bij de verklaring van [persoon A] ook een ondertekende kopie van zijn identiteitsbewijs is overgelegd. Verder komt geen betekenis toe aan het standpunt van de minister dat de verklaringen van [persoon A] niet afkomstig zijn uit een objectieve bron, gelet op het doel en de inhoud van de verklaringen. Tot slot voert eiser aan dat zijn verklaringen in het aanmeldgehoor van 21 september 2022 over zijn werkzaamheden voor [persoon A] weliswaar summier zijn, maar dat deze niet onjuist zijn. Voor eiser was er op dat moment geen aanleiding om daarover uitgebreider te verklaren, mede gelet op het doel van het aanmeldgehoor en de omstandigheid dat hier niet op door is gevraagd door de hoormedewerker.
9. De rechtbank is van oordeel dat de minister niet gevolgd kan worden in het standpunt dat eisers verklaring over zijn werkzaamheden voor [persoon A] tegenstrijdig is met de informatie over de werkzaamheden van eiser in het visumdossier. Het visumdossier is vals bevonden en – zoals ook onder 7 staat – volgt de minister dat. Dat eisers verklaringen niet overeenkomen met de informatie in een vals visumdossier, komt de rechtbank dan ook niet onbegrijpelijk voor en levert dan ook geen tegenstrijdigheid op. De rechtbank volgt de minister evenmin in het standpunt dat eiser over het valse visumdossier direct had moeten verklaren. Uit het aanmeldgehoor van 21 september 2022 blijkt niet dat aan eiser vragen zijn gesteld over het visumdossier. De rechtbank ziet – anders dan de minister stelt – niet in waarom eiser uit eigen beweging had moeten verklaren dat het visumdossier vals is. Voor eiser bestond immers daartoe geen aanleiding.
De rechtbank is verder van oordeel dat – anders dan de minister stelt – eiser tijdens het aanmeldgehoor wél heeft verklaard over zijn werkzaamheden voor [persoon A] . Tijdens het aanmeldgehoor van 21 september 2022 heeft eiser – naast de verklaring dat hij als assistent-leraar op een school werkte – ook het volgende verklaard:
“De eerste reden dat ik ben vertrokken is vanwege de autoriteiten in mijn land. Er is een parlementslid [persoon A] waar ik mee samenwerkte en alles samen mee deed. Ik weet niet hoe, maar omdat hij van de oppositiepartij is, ik weet niet hoe ze dat hebben gedaan. Ze hebben gezegd dat hij is betrokken bij een massamoord in [plaats] . Dat hij jongens heeft gevraagd om die mensen te doden met een hakmes/mes. De regering heeft hem gevraagd te vertellen wat er in [plaats] is gebeurd, omdat hij beschuldigd werd van massamoord. Ze hebben hem gevraagd om met de chauffeur en assistent te komen en de andere mensen ook.” [4]
Uit het bovenstaande blijkt dat eiser tijdens het aanmeldgehoor kort heeft verklaard over [persoon A] en zijn werkzaamheden voor hem. Uit het verslag van het aanmeldgehoor blijkt verder dat de hoormedewerker vervolgens eiser heeft onderbroken en aangegeven dat dit voor nu voldoende toelichting is.
Ten aanzien van de overgelegde aanbevelingsbrieven van 4 september 2023 en van 24 juni 2024 overweegt de rechtbank dat zij niet kan verifiëren of de handtekening van [persoon A] zoals die op de aanbevelingsbrieven staat overeenkomt met de handtekening op het ambtshalve bij de minister bekende paspoort van [persoon A] . De rechtbank acht hiertoe van belang dat de minister geen deskundigenverklaringen heeft overgelegd waaruit blijkt dat de handtekeningen niet overeenkomen. Zonder een dergelijk verklaring kan de rechtbank niet uitgaan van de juistheid van dit standpunt van de minister. In het verlengde hiervan ziet de rechtbank – zonder verdere uitleg van een deskundige die daartoe bevoegd is – niet een zodanig verschil tussen de handtekening onder de aanbevelingsbrieven en de handtekening op het parlementspasje van [persoon A] , dat evident sprake is van twee verschillende handtekeningen. Het voorgaande betekent dat de minister ten onrechte aan eiser tegenwerpt dat de handtekeningen onder de aanbevelingsbrieven niet overeenkomen met de handtekening in het paspoort van [persoon A] .
Ten aanzien van de inhoud van de aanbevelingsbrieven stelt de minister zich op het standpunt dat deze niet afkomstig zijn uit een objectieve bron en deze niet in het voordeel en ook niet in het nadeel van eiser worden meegewogen, omdat deze door Bureau Documenten zijn onderzocht en ‘neutraal’ zijn bevonden. Daarover overweegt de rechtbank dat de omstandigheid dat een document niet afkomstig is van de autoriteiten zelf en daardoor niet objectief zou zijn, niet betekent dat daar geen waarde aan hoeft te worden toegekend. De rechtbank vraagt zich daarbij bovendien af in hoeverre een autoriteit iets kan verklaren over een werkgever.
10. Naar het oordeel van de rechtbank stelt de minister zich – gelet op het bovenstaande – onvoldoende gemotiveerd op het standpunt dat eiser de werkzaamheden voor [persoon A] niet aannemelijk heeft gemaakt. Deze beroepsgrond slaagt.
Beschuldigingen medeplichtigheid aan massamoord
11. Eiser voert aan dat de minister zijn standpunt over beschuldigingen van medeplichtigheid aan de misdrijven waarvan [persoon A] werd beschuldigd, niet deugdelijk heeft gemotiveerd. Eiser betoogt ten aanzien van de door hem overgelegde kopie dagvaarding en arrestatiebevel dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd dat deze documenten niet als ‘echt’ kunnen worden aangemerkt. Ook zijn deze documenten niet door een deskundige vals of vervalst bevonden. Eiser betoogt verder dat de minister ook onvoldoende deugdelijk heeft gemotiveerd dat uit de dagvaarding niet volgt dat hij is opgeroepen in het kader van een strafrechtelijk onderzoek.
12. De rechtbank stelt voorop dat de minister – zowel in het verweerschrift als op de zitting – heeft benadrukt dat ook als eisers werkzaamheden voor [persoon A] geloofwaardig zouden zijn – het niet geloofwaardig is dat eiser beschuldigd wordt van medeplichtigheid aan massamoord. De rechtbank is van oordeel dat de minister dit standpunt voldoende deugdelijk heeft gemotiveerd. Daartoe acht de rechtbank het van belang dat de minister zich niet ten onrechte op het standpunt stelt dat het bevreemding wekt dat in het arrestatiebevel artikel 103, sub c, van de Penal Code, wordt vermeld, wat ziet op samenzwering en alleen van toepassing is op overtredingen en delicten waar maximaal vijf jaar gevangenisstraf op staat. Dit betekent dat – ook als van de juistheid van de in kopie overgelegde arrestatiebevel wordt uitgegaan – uit dit bevel niet blijkt dat eiser beschuldigd wordt van medeplichtigheid aan massamoord. Daar komt bij dat de minister niet ten onrechte tegenwerpt dat uit algemene bronnen blijkt dat [persoon B], destijds een persoonlijke assistent van [persoon A] , door de Ugandese autoriteiten niet in verband wordt gebracht met het plegen van massamoord. Niet duidelijk is dan ook waarom dat bij eiser anders zou zijn. Ook werpt de minister niet ten onrechte tegen dat het bevreemding wekt dat eiser heeft verklaard dat hij vervolgd wordt voor massamoord, maar vervolgens Uganda in 2022 legaal heeft verlaten en daarna legaal weer is ingereisd. Te meer nu eiser heeft verklaard dat hij geen problemen heeft ondervonden bij zijn inreis vanuit Dubai naar Uganda. De minister stelt niet ten onrechte dat in alle redelijkheid verwacht mag worden dat wanneer een persoon officieel wordt gezocht, deze persoon bij inreis via een internationale luchthaven daarmee geconfronteerd wordt. Deze beroepsgrond slaagt niet.
13. Uit het voorgaande volgt dat de minister zich niet ten onrechte op het standpunt stelt dat eiser niet kan worden geloofd als hij verklaart dat hij wordt vervolgd voor massamoord en dat hij om die reden dus ook niet heeft te vrezen voor vervolging als hij terugkeert naar Uganda.

Conclusie en gevolgen

14. Het beroep van eiser is gegrond, omdat het bestreden besluit een motiveringsgebrek bevat. Gelet op wat onder 12 is geoordeeld, kunnen de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten worden.
15. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet de minister de proceskosten van eiser vergoeden. De rechtbank veroordeelt de minister in de door eiser gemaakte proceskosten. De rechtbank stelt dit bedrag vast op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde rechtmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814 (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op zitting met een waarde per punt van € 907 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- veroordeelt de minister tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A. van Hoof, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Rashid, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Stcrt. 2024, nr. 22497.
3.ABRvS, 13 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:765, r.o. 3.1.
4.Aanmeldgehoor, p. 14.