ECLI:NL:RBDHA:2025:174

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 januari 2025
Publicatiedatum
8 januari 2025
Zaaknummer
23/1301
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om veroordeling in de proceskosten en de vraag of er sprake is van tegemoetkomen door het bestuursorgaan

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 9 januari 2025, in de zaak tussen MCB Medisch Centrum Balans B.V. en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, wordt het verzoek van de verzoekster om een veroordeling van het college in de proceskosten beoordeeld. Verzoekster heeft haar beroep ingetrokken tegen het bestreden besluit van 9 januari 2023, waarin haar bezwaren tegen het primaire invorderingsbesluit van 8 juni 2022 ongegrond zijn verklaard. Dit gebeurde omdat het college op 12 november 2024 het invorderingsbesluit heeft ingetrokken. De rechtbank heeft het college de gelegenheid gegeven om te reageren op het verzoek om proceskostenvergoeding, waarop het college op 25 november 2024 heeft gereageerd.

De rechtbank wijst het verzoek om een proceskostenveroordeling af. De rechtbank legt uit dat als een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoetkomt aan de indiener, de bestuursrechter op verzoek van de indiener het bestuursorgaan kan veroordelen in de proceskosten. Het college stelt echter dat er geen sprake is van tegemoetkomen, omdat het invorderingsbesluit is ingetrokken op basis van verjaring van de mogelijkheid tot invordering van de dwangsom, en niet op gronden die door verzoekster zijn aangevoerd.

De rechtbank concludeert dat, hoewel het college het invorderingsbesluit heeft ingetrokken, dit niet is gebeurd op basis van de gronden die verzoekster in haar beroep heeft aangevoerd. Daarom is er volgens de rechtbank geen sprake van tegemoetkomen in de zin van artikel 8:75a van de Awb, wat betekent dat er geen aanleiding is om het college te veroordelen in de proceskosten. De rechtbank wijst ook op de mogelijkheid voor verzoekster om het betaalde griffierecht te verzoeken bij het college, maar wijst het verzoek om proceskostenvergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/1301

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 januari 2025 in de zaak tussen

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid MCB Medisch Centrum Balans B.V., uit Den Haag , verzoekster
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, het college

(gemachtigde: mr. M.R. Prins).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het verzoek van verzoekster om een veroordeling van het college in de proceskosten. Verzoekster heeft dit verzoek gedaan bij de intrekking van haar beroep tegen het bestreden besluit van 9 januari 2023, waarbij de bezwaren van verzoekster tegen het primaire besluit van 8 juni 2022 (het invorderingsbesluit) ongegrond zijn verklaard. Verzoekster heeft het beroep ingetrokken, omdat het college bij besluit van 12 november 2024 het invorderingsbesluit heeft ingetrokken.
De rechtbank heeft het college in de gelegenheid gesteld te reageren op het verzoek om een veroordeling in de proceskosten. Het college heeft op 25 november 2024 gereageerd.
De rechtbank doet zonder zitting uitspraak op het verzoek. [1]

Beoordeling door de rechtbank

1. De rechtbank wijst het verzoek om een proceskostenveroordeling af. Zij legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt.
Wanneer wordt een bestuursorgaan in de proceskosten veroordeeld?
2. Als een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, kan de bestuursrechter op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. [2]
Is het college aan verzoekster tegemoetgekomen?
3. Volgens het college is geen sprake van tegemoetkomen. Het invorderingsbesluit is op 12 november 2024 ingetrokken, omdat de mogelijkheid om tot invordering van de verbeurde dwangsom over te gaan volgens het college is verjaard. Er bestaat volgens verweerder geen relatie tussen de gronden van het beroep en de intrekking van het invorderingsbesluit.
3.1.
Van tegemoetkomen is volgens vaste rechtspraak sprake indien het bestuursorgaan het door de indiener van het beroepschrift gewenste besluit geheel of gedeeltelijk neemt, tenzij dit besluit kennelijk is genomen op andere gronden dan de indiener van het beroepschrift heeft aangevoerd. [3]
3.2.
Vast staat dat verweerder het door verzoekster gewenste besluit heeft genomen door het invorderingsbesluit in te trekken. De rechtbank stelt evenwel vast dat verzoekster in beroep niet heeft aangevoerd dat de rechtsvordering tot betaling van de verbeurde dwangsom was verjaard. Eiser heeft in beroep diverse inhoudelijke gronden aangevoerd tegen het invorderingsbesluit, die verweerder geen aanleiding hebben gegeven dit besluit in te trekken. De intrekking berust daarmee kennelijk op andere gronden dan verzoekster heeft aangevoerd. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het college niet aan verzoekster is tegemoetgekomen in de zin van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb. Dat betekent dat er geen aanleiding bestaat om verweerder te veroordelen in de proceskosten. Het verzoek om toepassing te geven aan artikel 8:75a van de Awb moet daarom worden afgewezen.
Krijgt verzoekster een vergoeding van het griffierecht?
4. De rechtbank wijst erop dat verzoekster zich op de voet van artikel 8:41, achtste lid, van de Awb tot het college kan wenden met een verzoek het betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek om een proceskostenvergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. de Winter, rechter, in aanwezigheid van mr. N. Ciftci - Ibis, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 januari 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, in samenhang met artikel 8:75a, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Dit volgt uit artikel 8:75a van de Awb en is nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 3 juni 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1754, r.o. 4.1.