ECLI:NL:RBDHA:2025:17370

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 september 2025
Publicatiedatum
22 september 2025
Zaaknummer
09/047353-25
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het plegen van voorbereidingshandelingen voor de handel in verdovende middelen en voor het aanwezig hebben van 4 kg hennep

Op 22 september 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het plegen van voorbereidingshandelingen voor de handel in verdovende middelen en het aanwezig hebben van 4 kg hennep. De verdachte, geboren in 1988 en op dat moment gedetineerd, werd beschuldigd van het bezit van aanzienlijke hoeveelheden amfetamine, MDMA, cocaïne en 3-CMC, evenals van materialen die gebruikt worden voor de productie en verkoop van deze verdovende middelen. Tijdens de zitting op 8 september 2025 werd de tenlastelegging gewijzigd en de officier van justitie eiste bewezenverklaring van de aanklachten. De verdediging voerde aan dat er sprake was van een onherstelbaar vormverzuim bij de doorzoeking van de kelderbox waar de drugs werden aangetroffen, maar de rechtbank verwierp dit verweer. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wetenschap en beschikkingsmacht had over de aangetroffen goederen, en dat hij opzettelijk handelde in strijd met de Opiumwet. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 14 maanden op, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, en verklaarde de inbeslaggenomen goederen verbeurd.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/047353-25
Datum uitspraak: 22 september 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1988 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
op dit moment gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [plaats] , locatie [locatie] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 8 september 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. W. Noort en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. T. Kocabas naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging op de terechtzitting van 8 september 2025 - ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 12 februari 2025 te Noordwijkerhout, gemeente Noordwijk,
althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen,
althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van
de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen, te weten het opzettelijk
verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren van amfetamine en/of MDMA
en/of cocaïne, in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 34, vijfde lid van de
Opiumwet
voorwerpen en/of stoffen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte
en/of zijn mededader(s), wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden
dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit, te weten:
- ongeveer 2433,3 gram amfetamine, althans een hoeveelheid amfetamine en/of
- ongeveer 33,2 gram MDMA, althans een hoeveelheid MDMA en/of
- ongeveer 128,4 gram cocaïne, althans een hoeveelheid cocaïne en/of
- ongeveer 179,9 gram 3-CMC, althans een hoeveelheid 3-CMC
- meerdere ponypacks en/of sealbags en/of verpakkingsmaterialen en/of
- een sealapparaat en/of
- een telefoon;
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 12 februari 2025 te Noordwijkerhout, gemeente Noordwijk,
althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen,
althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad:
- ongeveer 2433,3 gram amfetamine, in elk geval een hoeveelheid van een
materiaal bevattende amfetamine en/of
- ongeveer 33,2 gram MDMA, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende MDMA en/of
- ongeveer 128,4 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne en/of
- ongeveer 179,9 gram 3-CMC, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende 3-CMC
en/of/althans (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van
die wet;
2
hij op of omstreeks 12 februari 2025 te Noordwijkerhout, gemeente Noordwijk,
althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk
aanwezig heeft gehad ongeveer 4073 gram, in elk geval een hoeveelheid van
meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 primair en onder 2 tenlastegelegde.
De officier van justitie heeft zich verder op het standpunt gesteld dat de doorzoeking van de kelderboxen op grond van artikel 20 en 21 van de Wet op de economische delicten (hierna: WED) heeft plaatsgevonden. Daarbij mochten de verbalisanten verpakkingen openmaken en boxen openen. Tijdens deze handelingen zijn de drugs en daaraan gerelateerde goederen aangetroffen en vervolgens inbeslaggenomen. Dat is in overeenstemming met de wet aangezien op dat moment een strafvorderlijke verdenking ontstond van een misdrijf waarvoor een bevel tot voorlopige hechtenis kan worden gegeven en sprake was van een feit op heterdaad.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair aangevoerd dat bij het aantreffen van de verdovende middelen sprake is geweest van een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). Hij heeft daartoe aangevoerd dat de hennep, de verdovende middelen en daaraan gerelateerde goederen aangetroffen zijn in een kelderbox tijdens een bestuurlijke controle op grond van WED. Op dat moment was sprake van een “sfeerovergang” van WED-toezicht naar strafvorderlijke opsporing en vereisten de (verdere) opsporingshandelingen een machtiging. Een dergelijke machtiging ontbrak echter en de verbalisanten hebben ook na het aantreffen van de drugs de kisten en boxen geopend en doorzocht. Dat vormverzuim dient te leiden tot algehele bewijsuitsluiting, waarop integrale vrijspraak dient te volgen.
De raadsman heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken, omdat verdachte geen wetenschap had van de aanwezigheid van de hennep, de verdovende middelen en de daaraan gerelateerde goederen.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in de
bijlageopgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.4.
Bewijsoverwegingen
Rechtmatigheid onderzoek kelderbox
De rechtbank constateert dat het door de raadsman gevoerde 359a-verweer niet voldoet aan de eisen die daaraan worden gesteld volgens vaste rechtspraak. De raadsman heeft namelijk niet benoemd welk belang door het geschonden voorschrift wordt gediend, wat de ernst van het verzuim is en ook niet wat het daardoor veroorzaakte nadeel voor verdachte is. De rechtbank merkt hierbij nog op dat het belang van verdachte dat de gepleegde feiten niet worden ontdekt, niet kan worden aangemerkt als een rechtens te respecteren belang. Het verweer kan dan ook onbesproken blijven.
De wetenschap en de beschikkingsmacht
Vaststaat dat op 12 februari 2025 in kelderbox [boxnummer] aan [adres] in Noordwijkerhout hennep, amfetamine, MDMA, cocaïne en 3-CMC zijn aangetroffen en dat er tevens goederen bestemd voor de productie en verkoop van verdovende middelen zijn aangetroffen (zoals verpakkingsmaterialen en een sealapparaat). Alle spullen waren verdeeld over drie gereedschapskisten, twee koffers en een sporttas. De gereedschapskisten zaten op slot en werden geopend met de sleutels die aan de sleutelbos van verdachte vastzaten.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte de kelderbox huurde en gebruikte. Hij heeft verklaard dat hij de aangetroffen vapes en sigaretten in kelderbox [boxnummer] bewaarde en dat hij een paar keer per week in de kelderbox kwam. De verdovende middelen en de daaraan gerelateerde goederen zouden echter niet van hem zijn geweest maar van ene [naam] . Deze persoon zou een klant zijn geweest van de winkel van de verdachte en € 200,- per maand aan verdachte betalen om in de kelderbox zijn spullen te mogen bewaren. Verdachte zou niet (nooit) in de gereedschapskisten en overige spullen hebben gekeken. Kort voor zijn aanhouding had de verdachte naar eigen zeggen wel marihuanageur geroken en kreeg hij het vermoeden van aanwezigheid van marihuana in de kelderbox. Hij heeft niet gekeken waar de geur vandaan kwam en vond verder dat het niet zijn zaken waren.
De rechtbank stelt vast dat de verklaring van de verdachte geen steun vindt in het dossier. Allereerst blijkt nergens uit het dossier dat een ander dan de verdachte gebruik maakte van de kelderbox. Verder volgt uit de bevindingen van de politie dat de door de verdachte genoemde [naam] dakloos is, een zwervend bestaan leidt en geregistreerd staat in de politiesystemen voor vermogensdelicten. Gelet hierop en nu het dossier onvoldoende concrete feitelijke aanknopingspunten biedt ter ondersteuning van de verklaring van de verdachte, acht de rechtbank de verklaring van de verdachte over de betrokkenheid van een ander bij de ten laste gelegde feiten ongeloofwaardig en schuift zij deze als onaannemelijk terzijde. De enkele omstandigheid dat sprake lijkt te zijn geweest van een eenmalige bijschrijving van een geldbedrag op het rekeningnummer van de verdachte in opdracht van [naam] , acht de rechtbank onvoldoende voor een andere conclusie.
De rechtbank stelt verder vast dat de verdachte naar eigen zeggen regelmatig in de kelderbox kwam, dat hij als enige de sleutels had die toegang gaven tot de kelderbox en tot de drie gereedschapskisten waar hennep en een deel van de verdovende middelen in werden bewaard. Daarmee had hij toegang tot de inhoud van de kelderbox en kon hij de feitelijke macht uitoefenen over de aangetroffen goederen. Daarnaast is het DNA-profiel van verdachte op de sluiting van de genoemde gereedschapskisten aangetroffen met een bewijskracht van meer dan één miljard, terwijl de verdachte verklaard heeft de kisten nooit te hebben geopend. Het alternatief dat door de verdediging is aangevoerd, te weten dat sprake is geweest van secundaire overdracht van het DNA, acht de rechtbank niet aannemelijk. De verdediging heeft dit slechts in algemene zin als niet uit te sluiten mogelijkheid geopperd en heeft niet concreet heeft gemaakt hoe dit kan zijn gegaan.
De rechtbank concludeert, met inachtneming van de rest van het dossier, dat verdachte donor is van het celmateriaal op de sluiting van de genoemde kisten en dat hij deze kisten dus ook opende en sloot. De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat de verdachte wetenschap had van en daarmee opzet op (kort gezegd) het aanwezig hebben van hennep, de hiervoor genoemde verdovende middelen en de voor de productie en verkoop daarvan bestemde goederen.
De rechtbank is op basis van de bewijsmiddelen dan ook van oordeel dat de verdachte wetenschap en beschikkingsmacht had over de in kelderbox [boxnummer] aangetroffen goederen en dat hij deze daarmee voorhanden heeft gehad.
Zoals hiervoor is overwogen zijn in de kelderbox ook een sealapparaat en verpakkingsmaterialen voor verdovende middelen aangetroffen. Het aantreffen van deze goederen, bezien in samenhang met de aangetroffen grote hoeveelheden amfetamine, MDMA, cocaïne en 3-CMC, maken dat naar het oordeel van de rechtbank ook is bewezen dat de verdachte opzet had op de voorbereiding en bevordering van de productie en verkoop van deze verdovende middelen.
Gelet op het voorgaande, acht de rechtbank het onder 1 primair en onder 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
3.5.
De bewezenverklaring
1
hij op 12 februari 2025 te Noordwijkerhout, om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden, te weten het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van amfetamine, MDMA, cocaïne, in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, voorwerpen en stoffen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte wist of ernstige reden had om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit, te weten:
- 2433,3 gram amfetamine en
- 33,2 gram MDMA
- 128,4 gram cocaïne
- 179,9 gram 3-CMC
- meerdere ponypacks, sealbags en verpakkingsmaterialen en
- een sealapparaat;
2
hij op 12 februari 2025 te Noordwijkerhout, opzettelijk aanwezig heeft gehad 4073 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om – bij bewezenverklaring – geen langere onvoorwaardelijke straf op te leggen dan de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank kan daarbij in overweging nemen een (groot) deel van de straf voorwaardelijk op te leggen, eventueel in combinatie met een taakstraf, aldus de raadsman.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft voorbereidingshandelingen gepleegd voor de handel in verdovende middelen. De spullen hiertoe werden aangetroffen in een opslagbox waar de verdachte gebruik van maakte, waarbij ook daadwerkelijk (handels)hoeveelheden drugs, te weten in totaal ruim 2,7 kg harddrugs (3-CMC, amfetamine, cocaïne, MDMA) en ruim 4 kg hennep, zijn aangetroffen.
Verdovende middelen vormen vanwege de schadelijke neveneffecten en het risico op verslaving een gevaar voor de volksgezondheid. Verdachte heeft door zijn handelen bijgedragen aan de handel in en het gebruik van verdovende middelen, hetgeen de criminaliteit bevordert. Bovendien leiden dergelijke delicten tot verspreiding van drugs, waardoor de volksgezondheid wordt bedreigd. Met het plegen van deze feiten is de verdachte aan deze gevolgen volledig voorbij gegaan en heeft hij enkel zijn eigen geldelijk gewin voor ogen gehad. Dit alles rekent de rechtbank de verdachte aan.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het blanco (Nederlandse) strafblad van de verdachte van 29 april 2025.
De rechtbank ziet in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte die blijken uit het dossier en waarover de verdachte ter terechtzitting heeft verklaard, betreffende de toestand van zijn vriendin, het mogelijke verlies van zijn koopwoning en faillissement van zijn bedrijf, hoezeer invoelbaar dat deze ingrijpend zijn voor de verdachte, geen reden om bij het bepalen van de op te leggen straf af te wijken van nader te noemen uitgangspunt.
De op te leggen straf
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat aansluiting gezocht bij zowel hetgeen wordt opgelegd in vergelijkbare zaken. In de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting is als uitgangspunt vermeld voor het aanwezig hebben van 2.500 tot 5.000 gram hennep een onvoorwaardelijke taakstraf van 180 uren. Bij het aanwezig hebben van 2.000 tot 3.000 gram harddrugs staat als oriëntatiepunt vermeld een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van negen maanden. De rechtbank merkt op dat de verdachte in dit geval niet veroordeeld wordt voor het aanwezig hebben van harddrugs, maar voor het (zwaardere) plegen van voorbereidingshandelingen voor de handel in drugs.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van na te melden duur met zich brengt. Alles afwegend acht de rechtbank de door de officier van justitie gevorderde straf passend en geboden en zal aan de verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van veertien maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Voor oplegging van een voorwaardelijk strafdeel ziet de rechtbank geen aanleiding.

7.De inbeslaggenomen voorwerpen

7.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de inbeslaggenomen goederen die op de beslaglijst staan (te weten een sealapparaat en diverse ponypacks) verbeurd-verklaard dienen te worden.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de inbeslaggenomen goederen gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de op de beslaglijst onder 1, 2, 3 en 4 genoemde voorwerpen verbeurdverklaren. Deze voorwerpen zijn voor verbeurdverklaring vatbaar, aangezien deze voorwerpen aan verdachte toebehoren en met betrekking tot deze voorwerpen het onder 1 bewezenverklaarde feit is begaan.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 33, 33 a en 57 van het Wetboek van Strafrecht;
- 3, 10 a en 11 van de Opiumwet.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, voorwerpen/stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
ten aanzien van feit 2:opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
verklaart de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstraf voor de duur van 14 (VEERTIEN) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
verklaart verbeurd het de op de beslaglijst onder 1, 2, 3 en 4 genoemde voorwerpen, te weten: 1 STK sealapparaat en 30, 81 en 12 STK enveloppen (ponypacks).
Dit vonnis is gewezen door
mr. A. Tsjapanova, voorzitter,
mr. L. Amperse, rechter,
mr. M.C. Ritsema van Eck-van Drempt, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. S.A.E. Tesson, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 september 2025.