ECLI:NL:RBDHA:2025:17292

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 juli 2025
Publicatiedatum
19 september 2025
Zaaknummer
C/09/684049 / FA RK 25-3021
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake toevertrouwing minderjarige en zorgregeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 juli 2025 een beschikking gegeven in een voorlopige voorziening met betrekking tot de toevertrouwing van een minderjarige en de zorgregeling tussen de ouders. De man en de vrouw zijn sinds mei 2024 gescheiden en hebben samen een minderjarig kind, [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2019. De vrouw heeft op 6 februari 2025 een verzoek tot scheiding van tafel en bed ingediend. De rechtbank heeft de verzoeken van de man en de vrouw beoordeeld, waarbij de man verzocht om uitsluitend gebruik van de echtelijke woning en een zorgregeling voor [minderjarige 1]. De vrouw heeft verweer gevoerd en zelfstandig verzocht om toevertrouwing van [minderjarige 1] aan haar. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw sinds mei 2024 zelfstandig woont en dat de man in de echtelijke woning is gebleven. De rechtbank heeft geoordeeld dat het in het belang van [minderjarige 1] is dat de man het uitsluitend gebruik van de woning krijgt, maar dat de vrouw de mogelijkheid heeft om spullen op te halen. De rechtbank heeft het verzoek van de vrouw om [minderjarige 1] aan haar toe te vertrouwen toegewezen, omdat dit niet in strijd is met de belangen van het kind. De zorgregeling is aangepast, waarbij [minderjarige 1] bij de man verblijft op dinsdag en donderdag en in het weekend om de week. De rechtbank heeft ook een voorlopige kinderalimentatie vastgesteld, maar het verzoek van de vrouw om een hogere alimentatie is afgewezen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 25-3021
Zaaknummer: C/09/684049
Datum beschikking: 7 juli 2025

Voorlopige voorzieningen

Beschikking op het op 22 april 2025 ingekomen verzoek van:

[de man] ,

de man,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. A.M Slootweg te Barneveld.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de vrouw] ,

de vrouw,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. A.J.C. van Bemmel te Rotterdam.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • het verweerschrift tevens zelfstandig verzoekschrift;
  • het verweerschrift op de zelfstandige verzoeken.
Op 23 juni 2025 is de zaak op een zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: partijen met hun advocaten en [naam] namens de Raad voor de Kinderbescherming
Na de zitting is het volgende stuk ontvangen:
- het F9-bericht van, met bijlage, van de vrouw.

Feiten

  • Partijen zijn op [datum] 2014 in [plaats 1] met elkaar gehuwd.
  • Zij zijn de ouders van het volgende minderjarige kind:
  • Partijen oefenen het gezamenlijk gezag over [minderjarige 1] uit.
  • [minderjarige 1] verblijft op dit moment bij de vrouw.
  • Door de vrouw is op 6 februari 2025 een verzoek tot scheiding van tafel en bed ingediend, welke procedure bij deze rechtbank is geregistreerd onder
Verzoek en verweer
Het verzoek van de man strekt ertoe dat:
  • de man gerechtigd zal zijn tot het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning aan de [adres] ( [postcode] ) te [plaats 2] , met het bevel dat de vrouw die woning dient te verlaten en verder niet mag betreden;
  • een regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken ten aanzien van [minderjarige 1] wordt vastgesteld, inhoudende dat [minderjarige 1] bij de man verblijft:
o wekelijks van maandag uit school tot woensdag 18.00 uur en om de week
in het weekend van zaterdag 16.00 uur tot maandag naar school;
o tijdens de vakanties en feestdagen conform het schema zoals opgenomen in de aan het verzoekschrift gehechte productie.
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad en kosten rechtens.
De vrouw voert hiertegen verweer, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Daarnaast verzoekt de vrouw zelfstandig nog dat:
  • [minderjarige 1] aan de vrouw wordt toevertrouwd;
  • een regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken ten aanzien van [minderjarige 1] wordt vastgesteld, inhoudende dat [minderjarige 1] bij de ma verblijft:
  • partijen worden doorverwezen naar het Uniform Hulp Aanbod;
  • een door de man aan de vrouw te betalen voorlopige kinderalimentatie van € 318,- per maand wordt vastgesteld, met ingang van 1 augustus 2024, althans per datum indiening verzoek, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
De man voert – onder referte voor het overige – verweer tegen de door de vrouw verzochte verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en de kinderalimentatie, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

Beoordeling

Uitsluitend gebruik echtelijke woning
Partijen leven sinds mei 2024 gescheiden van elkaar. De man is in de (voormalige) echtelijke woning gebleven en de vrouw is (samen met [minderjarige 1] ) ergens anders gaan wonen. Partijen betalen allebei de helft van de hypotheeklasten van de echtelijke woning.
Volgens de man is de vrouw meerdere keren zonder overleg de woning binnengekomen, wat spanning tussen partijen veroorzaakte. Hierdoor is [minderjarige 1] getuige geweest van woordenwisselingen tussen de ouders. De man wil dat in de toekomst voorkomen.
De vrouw wil echter de mogelijkheid houden om de woning te betreden, omdat daar nog spullen van haar en [minderjarige 1] liggen.
Omdat de vrouw sinds mei 2024 zelfstandige woonruimte heeft, zal de rechtbank het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning toewijzen aan de man. De rechtbank zal daaraan toevoegen dat de vrouw spullen kan komen ophalen, mits ze dat de voorafgaande dag met de man heeft afgestemd.
Toevertrouwing minderjarige
De rechtbank zal het verzoek van de vrouw om [minderjarige 1] voorlopig aan haar toe te vertrouwen als niet weersproken op de wet gegrond toewijzen, omdat niet is gebleken dat dit in strijd is met de belangen van [minderjarige 1] .
Zorgregeling
Toen partijen net uit elkaar waren, zijn zij een zorgregeling overeengekomen waarbij [minderjarige 1] in de ene week bij de man verbleef van maandag uit school tot woensdagmiddag 16.30 uur of avond (18.00 uur), en in de andere week van zaterdagmiddag 16.00 uur tot woensdagmiddag, met dezelfde wissel op woensdagmiddag.
In de zomer van 2024 is hier verandering in gekomen. Sindsdien is [minderjarige 1] bij de man: op maandag van 14.45 uur tot 18.00 uur, op woensdag van 12.30 uur tot 16.30 uur en op zondag van 10.00 tot 18.00 uur. In de andere week is [minderjarige 1] bij de man: op maandag van 14.45 uur tot 18.00 uur en op woensdag van 12.30 uur tot 16.30 uur. Doordeweeks haalt de man [minderjarige 1] op uit school en op zondag draagt de vrouw [minderjarige 1] voor de kerkdienst over aan de man.
Sinds mei heeft [minderjarige 1] zwemles. Daarom haalt de vrouw [minderjarige 1] sinds mei op maandag- en woensdagmiddag eerder op bij de man.
De overdracht van [minderjarige 1] op de zondag vindt plaats in de hal van de kerk, waar partijen iedere zondag naartoe gaan. De vrouw heeft geen probleem met de overdracht in de kerk.
De man acht het in het belang van [minderjarige 1] dat de zorgregeling wordt hervat zoals deze was vóór de zomer van 2024. Daarnaast vindt de man de overdracht voor de kerkdienst voor [minderjarige 1] niet prettig en ziet hij liever dat die overdag thuis plaatsvindt.
De vrouw is niet tegen uitbreiding van de zorgregeling, maar wil niet dat [minderjarige 1] bij de man blijft slapen of dat de man [minderjarige 1] naar zwemles brengt. De reden daarvoor is dat de man in een (ver) verleden als jongen zijn zusje seksueel heeft misbruikt. De vrouw wijst daarnaast en los daarvan op spanningsklachten die zij bij [minderjarige 1] ervoer in de periode voor de zomer van 2024. Ook zou [minderjarige 1] bij de vrouw hebben aangegeven dat zij niet meer uren of ’s nachts bij de man wil zijn. Gelet op de spanningen tussen partijen en de zorgen rond [minderjarige 1] , wil de vrouw dat partijen eerst samen het gesprek aangaan en dat er hulpverlening voor [minderjarige 1] wordt ingeschakeld, en pas daarna kan wat haar betreft de zorgregeling eventueel worden uitgebreid.
Op grond van artikel 1:253a, eerste lid Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen, in geval van gezamenlijke uitoefening van het gezag, geschillen hierover op verzoek van de ouders of van een van hen aan de rechtbank worden voorgelegd. De rechtbank neemt een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Op grond van het tweede lid van genoemd artikel kan de rechtbank op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan omvatten: een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken (zorgregeling).
De rechtbank heeft geen veiligheidszorgen over het verblijf van [minderjarige 1] bij de man. In het verleden zijn overnachtingen nooit een probleem geweest en er zijn geen aanwijzingen dat de man niet goed voor [minderjarige 1] kan zorgen. Toch begrijpt de rechtbank dat de vrouw het er – vanwege het verleden van seksueel misbruik – moeilijk mee heeft als [minderjarige 1] bij de man overnacht. De vrouw heeft pas tijdens het huwelijk over het verleden van de man gehoord en zij hebben hier weinig over gesproken. Mede hierdoor bestaat er bij de vrouw veel wantrouwen en is de onderlinge verstandhouding verstoord.
Op de zitting hebben beide ouders de bereidheid uitgesproken om hulpverlening van [instantie] in te schakelen, voor gezamenlijke én individuele gesprekken. Partijen zijn al bekend met deze hulpverlener in verband met een poging tot relatieherstel in het verleden. [instantie] kan eerder aan de slag gaan met partijen dan hulpverlening uit het Uniform Hulp Aanbod (UHA), waarvoor lange wachtlijsten bestaan. Daarom is op de zitting besproken dat de ouders zich zelf zullen aanmelden bij [instantie] .
Doelstelling van de inzet van bovengenoemde hulpverlening is dat het vertrouwen van de vrouw in de man groeit en dat er naartoe wordt gewerkt dat de man weer een volwaardige vader voor [minderjarige 1] kan zijn en [minderjarige 1] bij hem kan overnachten.
De rechtbank acht het in het belang van [minderjarige 1] dat de huidige zorgregeling wordt uitgebreid. De rechtbank zal beslissen dat [minderjarige 1] bij de man verblijft iedere dinsdag en donderdag uit school tot 18.30 uur en één dag in het weekend (de ene week op zaterdag van 9.00 tot 18.30 uur, de andere week op zondag van 9.00 tot 18.30. Met deze wijzigingen kan [minderjarige 1] bij de man blijven eten en zien zij elkaar ook om de week op zaterdag (de dag dat de ouders er meestal op uit gaan). De rechtbank zal ook beslissen dat de vrouw [minderjarige 1] ’s ochtends naar de man toebrengt en de man [minderjarige 1] ’s avonds terugbrengt naar de vrouw.
Hoewel de rechtbank [minderjarige 1] en de vader een zorgregeling met overnachtingen gunt, zal de rechtbank dat nog niet beslissen. De rechtbank vindt het voor de lange termijn belangrijker dat de ouders eerst het gesprek aangaan, zodat het vertrouwen van de vrouw in de man kan herstellen.
Ten aanzien van vakanties (en eventuele feestdagen) zal de rechtbank bepalen dat [minderjarige 1] op dinsdag en donderdag bij de man verblijft vanaf 9.00 tot 18.30 uur, waarbij weer geldt dat de vrouw [minderjarige 1] ’s ochtends naar de man toebrengt en de man [minderjarige 1] ’s avonds terugbrengt naar de vrouw.
Kinderalimentatie
De vrouw verzoekt een voorlopige kinderalimentatie vast te stellen. Bij de beoordeling van dit verzoek stelt de rechtbank voorop dat deze voorlopige vaststelling het karakter heeft van een ordemaatregel. Daarbij is het uitgangspunt dat wordt uitgegaan van de actuele situatie van partijen, voor zover de rechtbank daar voldoende inzicht in heeft. Indien de rechtbank onvoldoende inzicht in de situatie van partijen heeft, zal de rechtbank beoordelen wat zij redelijk acht en in dat kader een schatting maken.
Bij de vaststelling van de voorlopige kinderalimentatie en de berekening neemt de rechtbank de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie zoals opgenomen in het Rapport alimentatienormen als uitgangspunt. De rechtbank rondt hierna in haar berekening de bedragen telkens af op hele euro’s.
Ingangsdatum
Om proceseconomische redenen zal de rechtbank eerst de ingangsdatum vaststellen. De rechtbank stelt voorop dat zij op grond van artikel 1:402 BW een grote mate van vrijheid heeft bij het vaststellen van de ingangsdatum.
Gelet op de over en weer ingenomen standpunten ziet de rechtbank aanleiding om de kinderalimentatie vast te stellen met ingang van de datum van indiening van het zelfstandige alimentatieverzoek, te weten 18 juni 2025.
Behoefte
Partijen zijn het erover eens dat de behoefte van [minderjarige 1] in 2024 € 706,- per maand bedroeg. Geïndexeerd naar 2025 bedraagt deze behoefte € 752,- per maand.
De rechtbank zal hierna beoordelen in welke verhouding deze behoefte tussen partijen moet worden verdeeld.
Draagkracht vrouw
Voor de bepaling van de draagkracht van de vrouw gaat de rechtbank uit van een inkomen van € 2.484,- bruto per maand, exclusief vakantiegeld. Dit volgt uit de meest recente salarisspecificatie (mei 2025).
De rechtbank houdt verder rekening met de pensioenpremie van € 128,- per maand en € 21,- per maand aan aanvullende pensioenpremie / premie reparatie WAO/WIA-gat.
Op basis van de hiervoor genoemde uitgangspunten en rekening houdend met de in de aangehechte berekening opgenomen heffingskortingen en toeslagen, berekent de rechtbank het NBI van de vrouw in 2025 op € 3.014,- per maand. De rechtbank verwijst hiervoor naar de aangehechte berekening.
Omdat het NBI van de vrouw hoger is dan € 2.125,-, zal de rechtbank voor de berekening van haar draagkracht de formule 70% x [NBI – (0,3 x NBI + € 1.310)] gebruiken. De draagkracht van de vrouw bedraagt dan: 70% x [3.014 – (0,3 x 3.014 + 1.310)] = € 560,- per maand.
Draagkracht man
Voor de bepaling van de draagkracht van de man gaat de rechtbank uit van een winst uit onderneming van € 29.361,- bruto per jaar. De rechtbank gaat hierbij uit van de voorlopige cijfers 2024 die door de vrouw (productie 6) zijn overgelegd. Die cijfers zijn op dit moment het meest representatief.
De rechtbank houdt verder rekening met de maandelijkse lijfrentepremie van € 300,- die de man betaalt vanwege zijn pensioenopbouw. De vrouw heeft naar voren gebracht dat deze premie relatief hoog is, maar de rechtbank sluit in deze voorlopige voorziening zo veel mogelijk aan bij de feitelijke situatie.
Op basis van de hiervoor genoemde uitgangspunten en rekening houdend met de in de aangehechte berekening opgenomen heffingskortingen en toeslagen, berekent de rechtbank het NBI van de man in 2025 op € 2.044,- per maand. De rechtbank verwijst hiervoor naar de aangehechte berekening.
Bij een NBI van € 1.875,- tot € 2.125,- per maand wordt de draagkracht bepaald op een vast bedrag uit de draagkrachttabel, afhankelijk van de hoogte van het NBI. Omdat het NBI tussen € 2.025,- en € 2.075,- valt, zal de rechtbank met toepassing van de draagkrachttabel (2025) een draagkracht van € 110,- per maand voor de man in aanmerking nemen.
Gezamenlijke draagkracht ouders
De draagkracht van partijen bedraagt gezamenlijk € 670,- per maand (€ 560 + € 110). Dit is onvoldoende om volledig in de behoefte van [minderjarige 1] te voorzien. De rechtbank komt daarom niet toe aan een draagkrachtvergelijking. Er is sprake van een tekort van € 82,- per maand.
Zorgkorting
Tussen partijen is het te hanteren zorgkortingspercentage in geschil. Omdat de man gemiddeld twee dagen per week de zorg heeft voor [minderjarige 1] , geldt een percentage van 25%.
De zorgkorting bedraagt dan € 188,- per maand (25% van € 752,-).
Omdat sprake is van een tekort van € 82,- per maand, wordt het tekort aan beide ouders voor de helft toegerekend. De helft van het tekort komt in mindering op de zorgkorting van de man. Dit betekent dat hij nog recht heeft op een zorgkorting van € 147,- per maand (€ 188
-/- € 41).
Het aandeel van de man in de kosten van [minderjarige 1] bedraagt dan nihil (€ 110 -/- € 147).
De rechtbank zal het verzoek van de vrouw daarom afwijzen.

Beslissing

De rechtbank:
bepaalt dat de minderjarige:
- [minderjarige 1]
,geboren op [geboortedatum] 2019 te [geboorteplaats] ;
aan de vrouw zal worden toevertrouwd;
bepaalt dat de man bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning aan de [adres] ( [postcode] ) te [plaats 2] en beveelt mitsdien dat de vrouw die woning dient te verlaten en verder niet mag betreden (met uitzondering van de momenten waarop de vrouw – na
voorafgaand overlegmet de man – de woning moet betreden om daar spullen van haar en/of de minderjarige [minderjarige 1] op te halen);
bepaalt dat de minderjarige [minderjarige 1] bij de man zal zijn:
  • iedere dinsdag en donderdag uit school tot 18.30 uur;
  • de ene week op zaterdag van 9.00 tot 18.30 uur en de andere week op zondag van
  • gedurende vakanties (en feestdagen); dinsdag en donderdag van 9.00 tot 18.30 uur;
waarbij de vrouw [minderjarige 1] ’s ochtends naar de man toebrengt en de man [minderjarige 1]
’s avonds terugbrengt naar de vrouw;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. C. van Hees, rechter, tevens kinderrechter, bijgestaan door mr. M.G.J. Konings als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 juli 2025.