ECLI:NL:RBDHA:2025:17278

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 september 2025
Publicatiedatum
19 september 2025
Zaaknummer
NL25.18139
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de derde opvolgende asielaanvraag van een vrouw uit Zuid-Afrika met vrees voor besnijdenis van haar dochter

Deze uitspraak betreft de afwijzing van de derde opvolgende asielaanvraag van eiseres, een vrouw uit Zuid-Afrika, die vreesde voor de besnijdenis van haar dochter. Eiseres had eerder asielaanvragen ingediend, die allemaal waren afgewezen. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvraag en de beroepsgronden van eiseres. De minister van Asiel en Migratie had de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond, met een inreisverbod van twee jaar. De rechtbank concludeert dat de minister voldoende rekening heeft gehouden met de vrees van eiseres, maar dat deze vrees niet zwaarwegend genoeg is om een verblijfsvergunning te rechtvaardigen. Eiseres heeft geen gegronde vrees voor vervolging aangetoond en de rechtbank oordeelt dat zij in Zuid-Afrika bescherming kan zoeken tegen de besnijdenis van haar dochter. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de afwijzing van de asielaanvraag.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.18139

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 september 2025 in de zaak tussen

[eiseres], v-nummer: [nummer], eiseres

(gemachtigde: mr. H.M. Schurink-Smit),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. K. Jansen).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de opvolgende asielaanvraag van eiseres. Eiseres is het daarmee niet eens. Daartoe voert eiseres een aantal beroepsgronden aan. De rechtbank beoordeelt het beroep aan de hand van de beroepsgronden van eiseres. Het besluit omvat ook een inreisverbod met de duur van twee jaar omdat aan eiseres bij het eerdere afwijzend besluit al een terugkeerbesluit is opgelegd. Eiseres heeft daartegen geen beroepsgronden aangevoerd.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de afwijzing van de asielaanvraag in stand kan blijven. De minister heeft namelijk deugdelijk gemotiveerd dat er voldoende rekening is gehouden met de vrees voor besnijdenis van de dochter van eiseres. Ook mocht de minister tot de conclusie komen dat de vrees weliswaar geloofwaardig is, maar dat niet is gebleken dat eiseres bij terugkeer naar Zuid-Afrika een reëel risico op ernstige schade loopt. Eiseres krijgt dus geen gelijk en het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiseres heeft op 9 juni 2022 een (derde) opvolgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft deze aanvraag met het bestreden besluit van 11 april 2025 afgewezen als kennelijk ongegrond. De minister heeft op 16 april 2025 een correctie op het bestreden besluit gedaan en uitgelegd dat de mededeling in het bestreden besluit dat eiseres geen rechtmatig verblijf (meer) heeft niet klopt, omdat zij een reguliere aanvraag op grond van het arrest Chavez-Vilchez [1] heeft lopen op grond waarvan eiseres rechtmatig verblijf heeft zoals bedoeld in artikel 8, aanhef en onder f, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
2.1.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL25.18140, op 4 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

Eerdere procedures
3. Eiseres heeft eerder asielaanvragen gedaan, die allemaal zijn afgewezen. De eerste asielaanvraag van eiseres is van 7 november 2020 en is met het besluit van 21 november 2020 afgewezen als ongegrond. De tweede asielaanvraag van eiseres is van 8 april 2022 en is met het besluit van 20 april 2022 buiten behandeling gesteld, omdat het aanvraagformulier niet volledig was ingevuld. Deze besluiten staan alle in rechte vast.
Het asielrelaas
4. Op 9 juni 2022 heeft eiseres haar huidige (derde) asielaanvraag ingediend. Hieraan legt eiseres ten grondslag dat zij bij terugkeer naar Zuid-Afrika vreest voor de besnijdenis van haar dochter [naam dochter].
Het bestreden besluit
5. Volgens de minister heeft eiseres relevante nieuwe elementen en bevindingen aan haar asielaanvraag ten grondslag gelegd. Daarom heeft de minister de opvolgende asielaanvraag van eiseres inhoudelijk beoordeeld. Het asielrelaas van eiseres bevat volgens de minister de volgende relevante elementen:
  • Identiteit, nationaliteit en herkomst;
  • De vrees voor besnijdenis van haar dochter.
5.1.
De minister stelt zich hierover op het standpunt dat beide relevante elementen geloofwaardig zijn. Het asielrelaas van eiseres is echter onvoldoende zwaarwegend. Eiseres kan niet worden aangemerkt als vluchteling, omdat zij geen gegronde vrees heeft voor vervolging. Verder is het niet aannemelijk dat zij een reëel risico op ernstige schade loopt in de zin van artikel 3 van het EVRM. Daarom komt eiseres niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning. Omdat het om een opvolgende aanvraag gaat, heeft de minister de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond. [2]
Heeft de minister de vrees van eiseres voor besnijdenis van haar dochter terecht onvoldoende zwaarwegend geacht?
6. Eiseres betoogt dat de minister haar asielrelaas ten onrechte onvoldoende zwaarwegend heeft geacht. Zij heeft gegronde vrees voor vervolging vanwege het behoren tot de sociale groep ‘vrouwen die te vrezen hebben voor vrouwenbesnijdenis’ en bij terugkeer naar Zuid-Afrika bestaat het reële risico dat haar dochter zal worden besneden door haar moeder. Uit openbare bronnen blijkt dat vrouwenbesnijdenis in Zuid-Afrika voorkomt binnen de Somalische gemeenschap. [3] De Zuid-Afrikaanse autoriteiten kunnen hiertegen geen bescherming bieden, omdat het land achterloopt op andere landen wat betreft erkenning en aanpak van het probleem. De minister kan niet volstaan met een verwijzing naar het wettelijk verbod op vrouwenbesnijdenis in Zuid-Afrika en de mogelijkheid om bescherming te vragen bij de autoriteiten. In Zuid-Afrika ontbreken specifieke richtlijnen voor medisch personeel en een actief beleid ter preventie. Eiseres voert verder aan dat zij elders in Zuid-Afrika ook niet veilig is, omdat haar moeder of leden van de Somalische gemeenschap haar daar zouden kunnen opsporen. Zij ervaart een directe dreiging vanuit haar familiekring en culturele gemeenschap, waarin sociale controle een rol kan spelen. Eiseres verkeert als alleenstaande moeder zonder netwerk in een kwetsbare positie en kan zich niet onttrekken aan de dreiging vanuit haar familiekring door zich elders in Zuid-Afrika te vestigen. Het is onrealistisch en onzorgvuldig om van een alleenstaande moeder te verwachten dat zij zich zelfstandig kan verzetten tegen familieleden binnen een gemeenschap waarin vrouwenbesnijdenis nog voorkomt. Bovendien heeft de minister nagelaten om te beoordelen of eiseres dan in staat zou zijn zelfstandig te voorzien in haar veiligheid en levensonderhoud, en of hulp van autoriteiten daar daadwerkelijk bereikbaar en effectief is. Tot slot is de minister onvoldoende ingegaan op de persoonlijke omstandigheden van eiseres in de zin van het Verdrag van Istanbul, dat juist verplicht tot actieve en effectieve bescherming tegen gendergerelateerd geweld, waaronder vrouwelijke genitale verminking.
6.1.
Het betoog van eiseres slaagt niet. De minister heeft het asielrelaas van eiseres terecht onvoldoende zwaarwegend geacht.
6.1.1.
De rechtbank stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat eiseres behoort tot een sociale groep en dat de besnijdenis van haar dochter een omstandigheid is die raakt aan artikel 3 van het EVRM. Partijen verschillen echter van mening over de vraag of eiseres tegen de besnijdenis van haar dochter bescherming kan inroepen van de Zuid-Afrikaanse autoriteiten.
6.1.2.
De minister stelt zich terecht op het standpunt dat eiseres in Zuid-Afrika de bescherming kan inroepen van autoriteiten. Eiseres voert weliswaar aan dat de Zuid-Afrikaanse autoriteiten haar geen bescherming kunnen bieden tegen de besnijdenis van haar dochter, maar heeft dat betoog onvoldoende met concrete informatie onderbouwd. Eiseres heeft verklaard niet bekend te zijn met het wettelijk verbod op vrouwenbesnijdenis en evenmin met organisaties die bescherming zouden kunnen bieden. Verder heeft eiseres in eerdere gevallen van besnijdenis binnen haar familie geen aangifte gedaan of hulp gezocht, omdat zij ervan uitgaat dat dit geen effect zal hebben. Dat is onvoldoende om de onwil of onmacht van de autoriteiten aan te tonen. Ook uit de door eiseres overgelegde artikelen blijkt niet dat het optreden van de autoriteiten structureel tekortschiet in individuele gevallen waarin daadwerkelijk om bescherming wordt gevraagd. Verder heeft eiseres onvoldoende onderbouwd dat zij elders in Zuid-Afrika niet veilig zou zijn. De enkele telefoongesprekken met haar moeder zijn naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om een actuele en concrete dreiging door haar moeder of haar andere familie aan te tonen. Daarbij heeft eiseres verklaard dat zij, afgezien van haar moeder, geen bemoeienis van de Somalische gemeenschap accepteert, en dat zij weet dat zij haar dochter kan beschermen door haar dochter ver weg van haar oma te houden. De rechtbank ziet daarom, zonder nadere toelichting en die ontbreekt, niet in waarom eiseres niet in staat zou zijn om zich te verzetten tegen haar familieleden. Eiseres heeft met haar stelling dat zij alleenstaand is en geen netwerk heeft, wat daar feitelijk ook van zij, verder onvoldoende duidelijk gemaakt waarom zij juist daarom een hoger risico op ernstige schade loopt of waarom zij elders in Zuid-Afrika geen bestaan zou kunnen opbouwen. Uit het voorgaande volgt dat eiseres in Zuid-Afrika bescherming kan zoeken tegen de (gedwongen) besnijdenis van haar dochter. De rechtbank ziet dan ook geen reden voor het oordeel dat de minister had moeten ingaan op persoonlijke omstandigheden van eiseres in het kader van het Verdrag van Istanbul.

Conclusie en gevolgen

7. De minister heeft de aanvraag terecht afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Daarom bestaat voor vergoeding van proceskosten geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Emaus, rechter, in aanwezigheid van mr. N. Habibi, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Het arrest Chavez-Vilchez van het Hof van Justitie van 10 mei 2017, ECLI:EU:C:2017:354.
2.Dat is mogelijk op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vw 2000.
3.Eiseres wijst op de artikelen “The knife between her thighs” (2022) en “Female genital mutilation in South Africa” (2012).