In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 september 2025 een beschikking gegeven in het kader van de afwikkeling van het huwelijksvermogensregime van partijen, die in het verleden gehuwd zijn geweest. De vrouw had op 20 november 2023 een verzoek ingediend, dat leidde tot een echtscheiding en de noodzaak om het huwelijksvermogensregime te verdelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het huwelijksvermogensregime van partijen aanvankelijk onder Tunesisch recht viel, maar dat na meer dan tien jaar verblijf in Nederland, het Nederlandse recht van toepassing is geworden. Dit heeft gevolgen voor de verdeling van de gemeenschap van goederen, die vanaf december 2010 als een algehele gemeenschap van goederen moet worden beschouwd.
De rechtbank heeft verschillende verzoeken van beide partijen beoordeeld, waaronder de toedeling van onroerende goederen en de verdeling van bankrekeningen en andere activa. De vrouw en de man hebben beiden verzoeken ingediend met betrekking tot de verdeling van onroerend goed in Nederland en Tunesië, alsook de verdeling van bankrekeningen en voertuigen. De rechtbank heeft bepaald dat de onroerende goederen in Nederland aan de vrouw worden toebedeeld, terwijl de onroerende goederen in Tunesië aan de man worden toegewezen. Daarnaast zijn er voorwaarden gesteld aan de verkoop van de woningen en de verdeling van de opbrengsten.
De rechtbank heeft ook de verzoeken van de man en de vrouw om informatie over de vermogensbestanddelen beoordeeld en heeft bepaald dat beide partijen verplicht zijn om inzicht te geven in hun bankrekeningen. De rechtbank heeft de verzoeken die niet voldoende onderbouwd waren afgewezen en heeft de partijen aangespoord om samen tot een oplossing te komen voor de verdeling van hun gezamenlijke bezittingen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissingen onmiddellijk van kracht zijn, ongeacht eventuele hoger beroep procedures.