ECLI:NL:RBDHA:2025:17238

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 september 2025
Publicatiedatum
18 september 2025
Zaaknummer
NL25.41732
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Poolse vreemdeling en de vraag naar schadevergoeding na opheffing van de maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 september 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Poolse vreemdeling. De minister van Asiel en Migratie had op 29 augustus 2025 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, onder a van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, die van Poolse nationaliteit is, heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Op 10 september 2025 heeft de minister de maatregel van bewaring opgeheven, wat de rechtbank noopte om te beoordelen of eiser recht heeft op schadevergoeding voor de periode waarin hij in bewaring was gesteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de beoordeling zich beperkt tot de vraag of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring onrechtmatig was. Eiser voerde aan dat hij zijn verblijf in Nederland daadwerkelijk had beëindigd en dat de maatregel onrechtmatig was, omdat hij niet in staat was gesteld een zienswijze in te dienen over het voornemen van de minister. De rechtbank oordeelde dat de stukken die eiser had overgelegd onvoldoende bewijs boden voor zijn stelling dat hij zijn verblijf effectief had beëindigd. De rechtbank concludeerde dat de zware en lichte gronden die de minister had aangevoerd voor de maatregel van bewaring voldoende waren om aan te nemen dat er een risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, rechter, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.41732

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. A.M.V. Bandhoe),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. M. Smeulders).

Procesverloop

Bij besluit van 29 augustus 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De minister heeft op 10 september 2025 de maatregel van bewaring opgeheven.
Partijen hebben toestemming verleend de zaak schriftelijk te behandelen. De gemachtigde van eiser heeft op 8 en 9 september 2025 de gronden van het beroep ingediend. De minister heeft op 11 september 2025 gereageerd. De rechtbank heeft op 15 september 2025 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Poolse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1991.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw 2000 kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. In de maatregel van bewaring heeft de minister onder meer toegelicht dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), als zware gronden vermeld dat eiser:
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4. Eiser voert aan dat de minister hem niet in staat heeft gesteld een zienswijze in te dienen over het voornemen om een besluit op grond van artikel 3.1. van het Vb 2000 te nemen. De maatregel van bewaring is niet omgezet naar aanleiding van zijn herhaalde asielaanvraag. Daarom is de maatregel vanaf 5 september 2025 dan wel 7 september 2025 onrechtmatig. Verder voert eiser aan dat hij aan het verwijderingsbesluit heeft voldaan: eiser heeft zijn verblijf in Nederland in februari 2025 beëindigd door het centrum van zijn leven te verplaatsen naar Duitsland. Ter onderbouwing wijst eiser op meerdere stukken. [1] Op grond van artikel 6 van de Verblijfsrichtlijn [2] heeft eiser daarom in ieder geval voor drie maanden rechtmatig verblijf en kan hij niet in bewaring worden gesteld.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
6. Uit het arrest F.S. [3] volgt dat de rechtbank aan de hand van een algehele beoordeling van alle omstandigheden moet nagaan of eiser zijn verblijf in Nederland daadwerkelijk en effectief heeft beëindigd, zodat kan worden beoordeeld of aan het verwijderingsbesluit is voldaan. Hierbij is onder meer van belang of aanwijzingen bestaan dat eiser in de periode die hij na zijn vertrek uit Nederland heeft doorgebracht, het centrum van zijn persoonlijke, professionele of familiebelangen naar een andere lidstaat heeft overgebracht. [4]
6.1.
De stukken die eiser heeft overgelegd zijn onvoldoende voor het oordeel dat hij zijn verblijf in Nederland na zijn vertrek daadwerkelijk en effectief heeft beëindigd. Uit deze stukken blijkt hooguit dat eiser tussen 27 februari 2025 en 9 mei 2025 mogelijk in Duitsland heeft verbleven en daar enige tijd zijn daklozenbestaan heeft voortgezet. Eiser is in februari 2025 onderzocht door een arts en heeft in april 2025 in de nachtopvang verbleven, een correspondentieadres geregeld en contact gehad met het kantoor voor Migratie en Integratie in Düsseldorf. Dit is echter onvoldoende om aannemelijk te maken dat eiser het centrum van zijn persoonlijke of professionele belangen naar Duitsland heeft verplaatst. Enkel fysiek vertrek uit Nederland is immers onvoldoende daartoe en uit de stukken blijkt bijvoorbeeld niet dat eiser in Duitsland werkzaamheden (heeft) verricht, daar woont of heeft gewoond of naar werk of een woning heeft gezocht. Uit het voorgaande volgt dat het verwijderingsbesluit nog steeds van kracht is en eiser geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland.
6.2.
De rechtbank stelt vast dat eiser de zware gronden 3b. en 3i., en de lichte gronden 4a., 4b., 4c., en 4d. waar de maatregel van bewaring mede op rust, niet zijn bestreden. Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze zware en lichte gronden en de daarbij gegeven motivering in onderlinge samenhang bezien voldoende om aan te nemen dat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en deze gronden kunnen de maatregel dan ook dragen.
6.3.
De rechtbank is verder van oordeel dat niet is gebleken dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is geworden, omdat de minister deze niet heeft omgezet naar een andere grondslag nadat eiser een herhaalde asielaanvraag had ingediend. Eiser heeft op 5 september 2025 een herhaalde asielaanvraag ingediend. De minister heeft diezelfde dag in het voornemen aangegeven dat hij van plan is om deze last-minute asielaanvraag niet-ontvankelijk te verklaren omdat geen sprake is van nieuwe elementen of bevindingen. Bij besluit op grond van artikel 3.1. van het Vb 2000 van dezelfde datum heeft de minister bepaald dat de uitzetting van eiser niet achterwege wordt gelaten. Dit besluit heeft tot gevolg dat de indiening van de herhaalde asielaanvraag niet heeft geleid tot rechtmatig verblijf. Een wijziging van de grondslag van de maatregel van bewaring is daarom niet aan de orde. De rechtbank laat zich niet uit over de beroepsgrond dat eiser ten onrechte niet in staat is gesteld een zienswijze in te dienen. Dit kan eiser aanvoeren in een procedure over de rechtmatigheid van het besluit van 5 september 2025.
7. Nu ook anderszins niet is gebleken dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is, is het beroep ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, rechter, in aanwezigheid van mr. L.L. Hol, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Op volgorde van indiening: een brief van eiser van 16 april 2025 aan het kantoor voor Migratie en Integratie in Düsseldorf waarin hij onder andere schrijft geen werk te hebben. Een automatisch antwoord van het kantoor voor Migratie en Integratie in Düsseldorf van 17 april 2025. Een stuk in de Poolse taal (niet vertaald) van 9 mei 2025 waarin een Duits adres van eiser staat genoemd. Een brief van een arts over een afspraak van 27 februari 2025. Een brief van het kantoor voor Migratie en Integratie in Düsseldorf van 10 april 2025 waarin eiser wordt verzocht bepaalde stukken op te sturen. Een brief van Jobcenter van 24 april 2025 waarin staat dat eiser geen bijstandsuitkering ontvangt. Een stuk van Franzfreunde van 22 april 2025 waarin staat dat eiser een correspondentieadres mag gebruiken.
2.Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden.
3.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 22 juni 2021, ECLI:EU:C:2021:506.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 20 juni 2025, ECLI:NL:RVS:2025:2760.