ECLI:NL:RBDHA:2025:17212

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 september 2025
Publicatiedatum
18 september 2025
Zaaknummer
AWB 25/18359
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening asielaanvraag met betrekking tot uitzetting en gezinsleven

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 17 september 2025 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening van een asielzoeker, die een opvolgende asielaanvraag had ingediend. De minister van Asiel en Migratie had in een besluit van 12 september 2025 besloten om de uitzetting van de verzoeker niet achterwege te laten. De verzoeker, die op 16 september 2025 bezwaar had gemaakt tegen dit besluit, vroeg om een voorlopige voorziening zodat hij de behandeling van zijn bezwaarschrift in Nederland kon afwachten. De voorzieningenrechter heeft de zaak zonder zitting behandeld, omdat er sprake was van spoed.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat het bezwaar van de verzoeker geen redelijke kans van slagen had. De minister had geoordeeld dat de opvolgende asielaanvraag van de verzoeker was ingediend om de uitvoering van zijn uitzetting te frustreren. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de verzoeker op de hoogte was van zijn uitzetting en zijn aanvraag kort voor de geplande uitzetting had ingediend, zonder relevante nieuwe elementen aan te voeren.

Daarnaast heeft de verzoeker aangevoerd dat hij gezinsleven heeft met een Oekraïense vrouw en dat zijn medische situatie een veilige overdracht in de weg staat. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat de verzoeker zijn gezinsleven niet voldoende heeft onderbouwd en dat er geen objectieve gegevens zijn over zijn medische situatie die de uitzetting zouden kunnen belemmeren. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat het verzoek om voorlopige voorziening moet worden afgewezen, omdat het bezwaar van de verzoeker geen redelijke kans van slagen heeft.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 25/18359

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van

17 september 2025 in de zaak tussen

[verzoeker] , verzoeker

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M. Rasul),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

(gemachtigde: drs. M.F. Aly)

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker. De minister heeft in het besluit van 12 september 2025 (het bestreden besluit) besloten om de uitzetting van verzoeker niet achterwege te laten vanwege de opvolgende asielaanvraag die hij heeft ingediend.
2. Verzoeker heeft op 16 september 2025 bezwaar gemaakt tegen dat besluit en op dezelfde datum verzocht om een voorlopige voorziening zodat hij de behandeling van zijn bezwaarschrift in Nederland mag afwachten.
3. De minister heeft op 17 september 2025 een verweerschrift ingediend.
4. De voorzieningenrechter doet uitspraak zonder zitting, omdat spoed dit vereist en partijen daardoor niet in hun belangen worden geschaad.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.

Overwegingen

5. De voorzieningenrechter wijst in deze uitspraak het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Waar gaat deze zaak over?
6. Op 9 september 2025 is aan verzoeker en de advocaat van verzoeker een kennisgeving verstrekt inhoudende de vluchtgegevens voor uitreizen naar Tunis op 18 september 2025 te 11:55 uur. Verzoeker heeft op 12 september 2025 een opvolgende asielaanvraag ingediend.
7. Op 12 september 2025 heeft de minister een “artikel 3.1 Vreemdelingenbesluit (Vb) besluit” genomen (het bestreden besluit). In dat besluit heeft de minister besloten dat de uitzetting van verzoeker niet achterwege blijft. Volgens de minister heeft verzoeker de opvolgende aanvraag alleen maar ingediend om de uitvoering van zijn uitzetting te vertragen of te verhinderen en kan de aanvraag niet-ontvankelijk worden verklaard omdat hij geen (relevante) nieuwe elementen of bevindingen naar voren heeft gebracht op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
8. Vervolgens heeft de minister op 17 september 2025 het voornemen geuit om de herhaalde asielaanvraag van verzoeker niet-ontvankelijk te verklaren en is een zienswijzetermijn van twee weken gegeven.
Wat is het oordeel van de voorzieningenrechter?
9. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een eventueel bodemgeding niet.
Is er sprake van een spoedeisend belang?
10. Een procedure bij de voorzieningenrechter is een spoedprocedure. Deze procedure kan alleen worden gevoerd als er een spoedeisend belang is, waardoor iemand niet kan wachten op een beslissing op zijn bezwaarschrift. Voordat de zaak inhoudelijk kan worden behandeld, moet eerst worden beoordeeld of er sprake is van een spoedeisend belang bij het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening.
11. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoeker spoedeisend belang heeft, omdat voor verzoeker op 18 september 2025 een vlucht gepland staat om hem uit te zetten.
Heeft het bezwaar een redelijke kans van slagen?
12. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het bezwaar van verzoeker geen redelijke kans van slagen heeft. Zij wijst het verzoek om een voorlopige voorziening daarom af. Hieronder legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
Het bestreden besluit
13. De minister heeft in het bestreden besluit beoordeeld of de uitzetting op grond van artikel 3.1, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb) doorgang kon vinden. Volgens de minister zijn er duidelijke aanwijzingen dat verzoeker de opvolgende asielaanvraag uitsluitend heeft ingediend om het vertrek te frustreren.
14. In artikel 3.49, van het Voorschrift Vreemdelingen (VV) staat wat ‘duidelijke aanwijzingen’ kunnen zijn waaruit blijkt dat de opvolgende asielaanvraag is ingediend louter om de uitvoering van het terugkeerbesluit te vertragen of te verhinderen. Deze aanwijzingen zijn er in ieder geval als (a) de vreemdeling bekend is met de datum waarop hij wordt uitgezet en de aanvraag indient kort voorafgaand aan zijn uitzetting terwijl:
10 hij voldoende mogelijkheid heeft gehad om de aanvraag eerder in te dienen, maar hij daarvan geen gebruik heeft gemaakt;
20 hij de aanvraag niet heeft onderbouwd;
30 de argumenten of bewijzen die hij heeft overgelegd, evident niet relevant zijn voor de beoordeling van de aanvraag of evident niet kunnen leiden tot inwilliging van de aanvraag; of
40 hij zijn eerder afgelegde verklaringen essentieel wijzigt of aanvult.
15. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de minister niet ten onrechte heeft geoordeeld dat voornoemde voorwaarden op de herhaalde asielaanvraag van verzoeker van toepassing zijn. De voorzieningenrechter overweegt daartoe het volgende.
16. Uit het dossier blijkt dat verzoeker op 20 november 2020 een terugkeerbesluit heeft ontvangen en sindsdien is gewezen op zijn vertrekplicht. Op 27 augustus 2025 is verzoeker in bewaring gesteld ter fine van uitzetting. Tijdens het vertrekgesprek van 8 september 2025 zijn vluchtgegevens aan eiser uitgereikt en de kennisgeving (met vluchtgegevens voor 18 september 2025) dateert van 9 september 2025. Verzoeker heeft vervolgens op 12 september 2025 een opvolgende asielaanvraag ingediend. Daarmee staat vast dat verzoeker de herhaalde asielaanvraag heeft gedaan op een moment dat hij bekend was met de datum van uitzetting en korte tijd voorafgaand aan zijn uitzetting.
17. Verzoeker stelt dat hij eerder heeft geprobeerd om zijn opvolgende asielaanvraag in te dienen, maar dat het hem toen niet is gelukt om aan een advocaat te komen. Zijn vorige advocaat was niet bereikbaar voor hem, terwijl hij wel een advocaat nodig had voor het indienen van een opvolgende asielaanvraag. Verder heeft verzoeker duidelijk verklaard hoe hij 1,5 maand geleden door zijn broer en zijn groepering voor het laatst is bedreigd. Zijn zus zou ook over stukken beschikken waaruit die bedreigingen naar voren komen. Volgens verzoeker heeft hij daarmee wel degelijk nieuwe elementen en bevindingen naar voren gebracht.
18. De voorzieningenrechter is verder van oordeel dat de enkele verklaring van verzoeker onvoldoende is voor de conclusie dat hij onvoldoende mogelijkheid heeft gehad om de aanvraag eerder in te dienen. Verzoeker heeft niet concreet toegelicht wanneer hij tevergeefs heeft geprobeerd in contact te komen met zijn toenmalige advocaat en hij heeft ook niet toegelicht waarom hij niet in staat zou zijn geweest om zich te wenden tot een andere advocaat of rechtsbijstandverlener voor hulp bij het indienen van een herhaalde asielaanvraag. De minister heeft in het bestreden dan ook terecht erop gewezen dat verzoeker heeft verklaard dat hij al enkele maanden in bezit was van documenten en al 1,5 maand werd bedreigd, maar dat hij geen verschoonbare reden heeft gegeven waarom hij niet eerder een opvolgende aanvraag heeft ingediend.
19. De minister heeft zich ook op het standpunt kunnen stellen dat verzoeker de aanvraag niet heeft onderbouwd. Uit het verslag van het gehoor opvolgende aanvraag blijkt immers dat verzoeker wel verklaard dat er documenten zijn waarmee hij zijn aanvraag kan onderbouwen, maar dat hij geen documenten heeft overgelegd ter onderbouwing van zijn aanvraag. Dat volgens verzoeker zijn zus zou beschikken over documenten, neemt niet weg dat hij deze documenten niet heeft overgelegd.
20. Verder heeft de minister zich op het standpunt kunnen stellen dat wat verzoeker aan zijn opvolgende asielaanvraag ten grondslag heeft gelegd, evident niet relevant is voor de beoordeling van de aanvraag of evident niet kan leiden tot inwilliging van die aanvraag. Over de verklaringen van verzoeker dat hij via-via is bedreigd door zijn broer, heeft de minister zich op het standpunt kunnen stellen dat dit gaat om een verklaring van een derde van die niet objectief is te verifiëren. Ook heeft de minister zich op het standpunt kunnen stellen dat de omstandigheid dat verzoeker al enkele maanden wordt bedreigd en geen verschoonbare reden naar voren heeft gebracht waarom hij die bedreigingen nu pas naar voren brengt, in verregaande mate afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van deze verklaringen van verzoeker. Bovendien heeft de minister deze verklaringen niet relevant kunnen achten omdat verzoeker zich bij voorkomende problemen kan wenden tot de Tunesische autoriteiten en niet is gebleken dat zij verzoeker niet zouden kunnen of willen helpen.
21. De voorzieningenrechter is gelet op het voorgaande van oordeel dat het bezwaar tegen het bestreden besluit geen redelijke kans van slagen heeft.
Gezinsleven
22. Verzoeker stelt dat hij een Oekraïense vrouw heeft die zwanger is en waarmee hij getrouwd is in Nederland. Hij heeft met haar hier samengewoond. Hij meent dat reeds om die reden artikel 3.1a, eerste lid, onder b, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb), op hem van toepassing is. Hij wenst in Nederland een reguliere aanvraag in te dienen om zijn gezinsleven met zijn zwangere partner te kunnen uitoefenen.
23. Op grond van artikel 3.1a, eerste lid, onder b, van het Vb heeft het indienen van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd tot gevolg dat de uitzetting achterwege blijft zo lang een besluit als bedoeld in artikel 5, derde lid, van de richtlijn tijdelijke bescherming van kracht is, indien de vreemdeling:
a. behoort tot de specifieke groep vreemdelingen zoals omschreven in een besluit van de Raad van de Europese Unie als bedoeld in artikel 5, derde lid, van de richtlijn tijdelijke bescherming;
b. de echtgenoot is van de vreemdeling, bedoeld onder a, of de ongehuwde partner met wie die vreemdeling een duurzame relatie onderhoudt, en ten tijde van de gebeurtenissen die hebben geleid tot het in de aanhef bedoelde besluit met die vreemdeling samenwoonde;
24. De voorzieningenrechter overweegt dat de minister zich op het standpunt heeft mogen stellen dat verzoeker geen geslaagd beroep toekomt op dit artikel. Verzoeker heeft alleen gesteld, en niet onderbouwd dat hij gezinsleven heeft met een Oekraïense vrouw die zwanger is en waarmee hij is getrouwd en met wie hij heeft samengewoond. Daarnaast heeft de voorzieningenrechter gezien dat verzoeker in het vertrekgesprek van 11 augustus 2025 heeft verklaard dat hij sinds tweeëneenhalf jaar een relatie heeft met een, van oorsprong, Syrische vrouw die woont en werkt in Duitsland en inmiddels de Duitse nationaliteit bezit. Verzoeker heeft ten overstaan van de regievoerder vertrek verklaard dat ze gaan trouwen, dat zijn vriendin een huis huurt en tevens werk heeft en een supermarkt. Met de enkele opmerking van verzoeker in bezwaar dat hij gehuwd is met een Oekraïense vrouw heeft verzoeker, ook gelet op zijn verklaringen ten overstaan van de regievoeder vertrek op 11 augustus 2025, niet aannemelijk gemaakt dat artikel 3.1a, eerste lid, onder b, van het Vb, op hem van toepassing is.
25. De enkele wens van verzoeker om in Nederland een reguliere aanvraag in te dienen om gezinsleven met zijn Oekraïense partner te kunnen uitoefen is geen reden om de gevraagde voorlopige voorziening toe te wijzen. Los van het feit dat verzoeker niet heeft onderbouwd dat hij met deze vrouw gezinsleven heeft dan wel gehuwd is, kan verzoeker een dergelijke aanvraag ook vanuit Tunesië dan wel een ander land indienen.
Medische situatie
26. Verzoeker voert aan dat zijn medische situatie een veilige overdracht in de weg staat. Onder deze omstandigheden is het disproportioneel om verzoeker toch uit te zetten, aldus verzoeker.
27. De voorzieningenrechter overweegt dat verzoeker zijn medische situatie niet heeft onderbouwd. Uit de overgelegde gedingstukken blijkt niet dat verzoeker medische problemen heeft. Ook heeft verzoeker niet toegelicht welke medische problemen hij heeft en sinds wanneer hij deze problemen heeft. De minstier kan derhalve zonder objectieve en verifieerbare gegevens niet aannemen dat er medische belemmeringen zijn die de uitzetting van verzoeker naar Tunesië onmogelijk maken.

Conclusie

28. Gelet op het voorgaande heeft het bezwaar van eiser geen redelijke kans van slagen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Helmich, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.M. van Luijk-Salomons, griffier. Deze uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op 17 september 2025 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.