ECLI:NL:RBDHA:2025:17146

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 augustus 2025
Publicatiedatum
17 september 2025
Zaaknummer
C/09/689633 / JE RK 25-1396
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van een gezagskwestie met betrokkenheid van de Raad voor de Kinderbescherming

Op 5 augustus 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag een beschikking gegeven in een zaak betreffende de voorlopige ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren op [geboortedatum] 2024. Het verzoek tot ondertoezichtstelling is ingediend door de Raad voor de Kinderbescherming, naar aanleiding van zorgen over de emotionele en fysieke veiligheid van de minderjarige, die momenteel bij de moeder verblijft. De vader, die de biologische vader is, heeft ingestemd met de ondertoezichtstelling, terwijl de moeder verweer heeft gevoerd. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er acute zorgen zijn over de minderjarige, mede door de emotionele toestand van de moeder, die trauma's heeft opgelopen door de relatie met de vader. De kinderrechter heeft besloten om de minderjarige voorlopig onder toezicht te stellen van Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden, met als doel de situatie te monitoren en de moeder te ondersteunen in haar traumatherapie. De beschikking is mondeling gegeven en uitvoerbaar bij voorraad verklaard, met een termijn van ondertoezichtstelling tot 5 november 2025. De kinderrechter heeft benadrukt dat de emotionele toestand van de moeder een grote invloed heeft op de minderjarige en dat er een jeugdbeschermer betrokken moet worden om de situatie te volgen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/689633 / JE RK 25-1396
Datum uitspraak: 5 augustus 2025

Beschikking van de kinderrechter

Voorlopige ondertoezichtstelling

in de zaak naar aanleiding van het op 5 augustus 2025 ingekomen verzoekschrift van:

de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Haaglanden, de Raad,

betreffende:

[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2024 te [geboorteplaats] ,
hierna: [de minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de vader] ,

de vader,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. J.G. Schnoor te Den Haag,

[de moeder] ,

de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. M.B.R. Kranenburg te Den Bosch.
De kinderrechter merkt als informant aan:

Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden, de gecertificeerde instelling.

Het procesverloop

Op 5 augustus 2025 heeft op de zitting van deze rechtbank een behandeling plaatsgevonden van het verzoek van de vader tot vervangende toestemming erkenning, het vaststellen van een omgangsregeling en een informatieregeling (C/09/666764 / FA RK 24-3645). Tijdens de mondelinge behandeling heeft de Raad een verzoek tot voorlopige ondertoezichtstelling van [de minderjarige] gedaan.
Bij de zitting zijn verschenen:
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de moeder, bijgestaan door mr. D.P.F. Arens, waarnemend advocaat;
  • [naam] namens de Raad;
  • mr. B.S. van Haeften in hoedanigheid van bijzondere curator van [de minderjarige] in voornoemde familieprocedure.
De rechtbank heeft de schriftelijke bevestiging van het verzoek tot voorlopige ondertoezichtstelling van [de minderjarige] ontvangen bij brief van 5 augustus 2025 (kenmerk [kenmerk] ).

Feiten

  • Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad tot juni 2023.
  • Uit de moeder is de nu nog minderjarige [de minderjarige] geboren op [geboortedatum] 2024 te [geboorteplaats] .
  • [de minderjarige] is niet erkend.
  • De vader is de biologische vader van [de minderjarige] .
  • De moeder heeft van rechtswege het eenhoofdig gezag over [de minderjarige] .
  • [de minderjarige] verblijft bij de moeder.
  • Bij beschikking van deze rechtbank van 8 augustus 2024 is in het kader van een voorlopige voorzieningen procedure ex artikel 223 Rv, voor zover hier relevant, de Raad verzocht een onderzoek te verrichten met betrekking tot het gezag en de omgang en daarover in voornoemde familie procedure te rapporteren en advies uit te brengen.

Verzoek en verweer

Het verzoek strekt tot ondertoezichtstelling van [de minderjarige] , met toepassing van artikel 1:257 van het Burgerlijk Wetboek.
De vader heeft ingestemd met het verzochte, althans heeft zich niet tegen toewijzing daarvan verzet.
De moeder heeft verweer gevoerd dat hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

Beoordeling

Op grond van de informatie uit de stukken, waaronder ook de stukken zoals ingediend in de procedure met zaak- en rekestnummer C/09/666764 / FA RK 24-3645, en wat op de zitting is besproken, komt de kinderrechter tot het oordeel dat het dringend en onverwijld noodzakelijk is dat [de minderjarige] , hangend een nader in te stellen onderzoek naar de vraag of de ondertoezichtstelling geboden is, voorlopig onder toezicht wordt gesteld.
De moeder heeft aangegeven dat zij geen voorlopige ondertoezichtstelling wil, omdat zij nu voor haar gevoel als ‘het probleem’ wordt gezien, terwijl de focus moet liggen op het woede- en agressieprobleem van de vader, waardoor de moeder haar trauma heeft. De moeder zorgt goed voor [de minderjarige] en hij voelt zich ook goed bij haar. Het enige wat de moeder wil, is [de minderjarige] beschermen tegen het psychische en fysieke geweld van de vader. Vanzelfsprekend wil de moeder herstellen aan de hand van traumatherapie, maar er moet niet voorbij worden gegaan aan het geweld dat de vader sinds 2020 tot 2024 richting de moeder en [de minderjarige] heeft geuit. De vader ontkent alles, maar is wel op 29 juli 2025 schuldig bevonden aan mishandeling, weliswaar zonder oplegging van straf.
Ten aanzien van het bezwaar van de moeder tegen een voorlopige ondertoezichtstelling overweegt de kinderrechter dat de moeder niet wordt gezien als ‘probleem’ of ‘dader’ van het feit dat het niet goed gaat met [de minderjarige] . De Raad en de kinderrechter hebben echter wel de heftige emoties van de moeder op de zitting ervaren. In dat kader acht de kinderrechter het goed dat er een jeugdbeschermer betrokken wordt om de invloed van de emotionele toestand van de moeder op [de minderjarige] te monitoren en de moeder daarin te ondersteunen.
De kinderrechter overweegt dat er acute en ernstige zorgen zijn over [de minderjarige] . Er is momenteel zo veel stress bij de moeder vanwege het trauma dat zij tijdens de relatie met de vader heeft opgelopen, dat het niet goed gaat met de moeder. De moeder gaat een traumabehandeling in en zal daarvoor gaan starten met een EMDR-traject. Uit de door de moeder overgelegde stukken blijkt dat de kinderopvang van [de minderjarige] schrijft dat [de minderjarige] vaker huilt dan gebruikelijk, slechter eet, tijdens rustmomenten in zijn slaap onrustig is en dat hij extra nabijheid en geruststelling zoekt bij vaste leidsters. Ook de bovenbuurvrouw van de moeder heeft in april 2025 verklaard dat [de minderjarige] ’s nachts veel vaker en heftiger huilt dan eerder. Vermoedelijk komt dit door de emotionele toestand van de moeder. De moeder heeft immers zelf ook aangegeven dat zij in het licht van deze procedure en de zitting heeft moeten stoppen met haar baan, omdat zij niet meer functioneerde. Het baart de kinderrechter in dat kader ook zorgen dat de moeder een minimaal 400 pagina’s dik stuk heeft overgelegd, bestaande uit in ieder geval minimaal 170 pagina’s eigen verhaal in A4 formaat. De kinderrechter heeft op de zitting al toegelicht dat het lezen van 150 pagina’s verhaal al minimaal vijf onafgebroken uren kost. Het heeft de moeder vanzelfsprekend veel meer tijd gekost om dit document samen te stellen. Dat baart de kinderrechter zorgen.
De kinderrechter acht het van belang dat de moeder therapie krijgt voor het trauma dat zij heeft opgelopen en dat door meerdere psychologen wordt bevestigd. De kinderrechter heeft op de zitting aangegeven dat de moeder het komende jaar de tijd krijgt om traumatherapie te volgen. De mogelijkheid van een omgangsregeling tussen [de minderjarige] en de vader wordt daarmee voor de duur van een jaar aangehouden, zodat de moeder de ruimte heeft voor de therapie. De kinderrechter acht het wel van belang dat er zicht blijft op de situatie van de moeder en de voortgang in de behandeling, nu de emotionele toestand van moeder een zeer grote invloed heeft op [de minderjarige] . De jeugdbeschermer kan kijken wat de moeder en [de minderjarige] mogelijk nog nodig hebben. De jeugdbeschermer kan in dat kader met de behandelaar van de moeder spreken. Daarbij geeft de kinderrechter wel aan dat het voor het herstel van de moeder van belang is dat zij geen druk van de jeugdbeschermer ervaart om contact te hebben met de vader. Desgewenst zou de jeugdbeschermer, bijvoorbeeld op het moment dat de moeder daadwerkelijk de EMDR therapie volgt en het gewenst is dat er minder contact is, zich enigszins afzijdig kunnen houden, mits er geen zorgen over [de minderjarige] zijn op dat moment. De hulpverlening in de zin van een jeugdbeschermer acht de kinderrechter voor [de minderjarige] op dit moment noodzakelijk, maar het moet niet spaak gaan lopen met de behandeling van de moeder.
Mogelijk kan de jeugdbeschermer ook zorgen voor het informeren van de vader. Daarnaast heeft de kinderrechter op de zitting ook aangegeven dat er een informatieregeling zal worden vastgesteld waarbij de moeder in een bepaalde frequentie informatie over [de minderjarige] zal moeten doen toekomen aan de vader. Mogelijk kan de jeugdbeschermer iets betekenen in het kader van die informatieregeling.
Het ligt op de weg van de Raad om, indien hier aanleiding toe wordt gezien, tijdig een verzoek tot ondertoezichtstelling in te dienen.
Daarom zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De kinderrechter:
stelt [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2024 te [geboorteplaats] , van 5 augustus 2025 tot 5 november 2025 voorlopig onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 5 augustus 2025 door mr. C.S.F. de Nijs, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. R.P. Bas als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 11 augustus 2025.
Ingevolge artikel 807 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering staat tegen deze beslissing geen andere voorziening open dan cassatie in het belang der wet.