In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 september 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser, die in beroep ging tegen het voortduren van deze maatregel. De maatregel was eerder opgelegd door de minister van Asiel en Migratie op 18 juni 2025 op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft op 30 augustus 2025 beroep ingesteld tegen het voortduren van de maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft bepaald dat de zaak niet op zitting wordt behandeld en het vooronderzoek op 5 september 2025 gesloten.
De rechtbank overweegt dat zij de maatregel van bewaring eerder heeft getoetst en dat deze tot het sluiten van het onderzoek op 12 augustus 2025 rechtmatig was. De toetsing richtte zich op de periode na deze datum. Eiser heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, die ambtshalve toetsend geen grond vond om het voortduren van de bewaring onrechtmatig te achten. Het beroep is ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. C.E. Bos, rechter, in aanwezigheid van mr. D.M. Abrahams, griffier, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.