3.4.Bewijsoverwegingen
Toedracht van het ongeval
Op 13 maart 2024 omstreeks 08:05 uur heeft op de Leidseweg – ter hoogte van de kruising met de Mozartlaan – in Voorschoten een verkeersongeval plaatsgevonden tussen een door de verdachte bestuurde personenauto (merk Tesla) en een fiets die door [slachtoffer] werd bestuurd. [slachtoffer] , een 17-jarig meisje, heeft hierbij ernstig hersenletsel opgelopen en is op 15 april 2024 als gevolg van dat letsel overleden.
De rechtbank stelt op basis van het dossier de volgende feiten en omstandigheden vast, die overigens ter terechtzitting ook niet ter discussie hebben gestaan.
De verdachte reed in zijn auto op de Leidseweg in de richting van Leiden. Bij de kruising met de Mozartlaan naderde hij een stoplicht. Het stoplicht stond voor automobilisten op groen. Op voornoemde kruising bevond zich ook een voetgangersoversteekplaats, welke werd geregeld middels een stoplicht. Het stoplicht voor voetgangers stond op rood. Er was op dat punt alleen een oversteekplaats voor tegengesteld fietsverkeer. De verdachte passeerde het groene verkeerslicht en zag dat een meisje ( [slachtoffer] ) vanuit de rechterkant fietsend de weg overstak. Vaststaat dat [slachtoffer] is overgestoken op een plek waar dit niet was toegestaan. De oversteekplaats voor fietsers in deze richting bevond zich 25 meter verder op het kruispunt, zoals aangegeven met het verwijsbord. De verdachte heeft direct geremd, maar heeft de botsing met [slachtoffer] niet kunnen voorkomen.
Ten aanzien van het primair tenlastegelegde
Aan de verdachte is primair tenlastegelegd dat het aan zijn schuld te wijten is dat voornoemd verkeersongeval heeft plaatsgevonden. Om tot een bewezenverklaring van schuld als bedoeld in artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) te komen, is meer nodig dan alleen onvoorzichtig rijgedrag. Hiervan is pas sprake als de verdachte zich aanmerkelijk onvoorzichtig of onoplettend heeft gedragen. Verder is van belang dat niet alleen uit de ernst van het letsel kan worden afgeleid dat sprake is geweest van grove of aanmerkelijke schuld. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of de verdachte schuld heeft aan dit ongeval in de zin van artikel 6 WVW doordat hij te hard en/of met versleten banden zou hebben gereden en/of zijn voertuig niet tijdig tot stilstand heeft kunnen brengen.
Snelheid
Voor het inschatten van de gereden snelheid bij het naderen van het kruispunt is – onder verwijzing naar een onderzoeksrapport van Blok uit 2014 – een berekening gemaakt aan de hand van logbestanden. De gemiddelde indicatieve snelheid waarmee de Tesla het kruispunt is genaderd, werd met gebruikmaking van de ligging van detectiepunten, het tijdsverschil tussen de detectorregistraties en na toepassing van een aantal correcties door de politie ingeschat tussen de 68 en 84 kilometer per uur.
De rechtbank stelt vast dat het onderzoeksrapport van Blok zich niet in het dossier bevindt, terwijl daarin de eisen zijn neergelegd waaraan een betrouwbare snelheidsberekening moet voldoen. Daardoor kan de rechtbank niet vaststellen wat het betrouwbaarheidsniveau is van de uitgevoerde snelheidsberekening. Daarmee zegt de rechtbank niet dat het uitgevoerde onderzoek naar de gereden snelheid onbetrouwbaar of ondeugdelijk is geweest, maar het voorgaande brengt wel met zich dat de rechtbank op basis van de uitgevoerde indicatieve snelheidsberekening niet met voldoende zekerheid kan vaststellen dat de verdachte met een gemiddelde snelheid tussen de 68 en 84 kilometer per uur heeft gereden. Daar komt bij dat zowel de verdachte als twee onafhankelijke getuigen, waaronder de bestuurder van een personenauto die achter de Tesla van de verdachte reed, hebben verklaard dat de verdachte niet harder heeft gereden dan de ter plaatse geldende maximumsnelheid. Nu het betrouwbaarheidsniveau van de uitgevoerde indicatieve snelheidsberekening niet vaststaat en het dossier ook sterke aanwijzingen bevat dat de verdachte niet harder heeft gereden dan de ter plaatse geldende maximumsnelheid van 50 kilometer per uur, acht de rechtbank het onderdeel van de tenlastelegging dat ziet op de snelheid waarmee de verdachte zou hebben gereden, niet bewezen.
Uit het forensisch voertuigonderzoek blijkt dat de achterbanden van de Tesla zeer versleten waren. De achterbanden hadden een profieldiepte van 0,2 mm (links) en 0,4 mm (rechts), terwijl de banden ingevolge de Regeling Voertuigen minimaal een profieldiepte van 1,6 mm moeten hebben. Dat de verdachte met versleten achterbanden heeft gereden, kan dan ook worden vastgesteld.
De rechtbank kan daarentegen niet vaststellen dat het rijden met versleten achterbanden heeft bijgedragen aan het verkeersongeval. Uit het dossier kan worden afgeleid dat [slachtoffer] plots met haar fiets de weg is overgestoken op een plek waar fietsers niet vanaf die kant mochten oversteken, terwijl het verkeerslicht voor voetgangers vanuit de kant waar [slachtoffer] vandaan kwam ook rood licht uitstraalde. Ook heeft getuige [getuige] , de automobilist die achter de Tesla reed, verklaard dat de Tesla geen mogelijkheid heeft gehad om te remmen en heeft de verdachte ter terechtzitting verklaard dat [slachtoffer] er “opeens” was en dat hij – zodra hij haar zag – bovenop de rem heeft getrapt, maar dat dat al te laat was. De rechtbank kan dan ook niet vaststellen dat het rijden met versleten achterbanden een bijdrage heeft geleverd aan het verkeersongeval, nu uit voornoemde omstandigheden kan worden afgeleid dat het ongeval vermoedelijk ook zou hebben plaatsgevonden als de achterbanden niet versleten waren.
Niet tijdig voertuig tot stilstand brengen
Om dezelfde redenen als hierboven genoemd, kan de verdachte niet worden verweten dat hij het voertuig niet tijdig tot stilstand heeft kunnen brengen.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank niet bewezen dat de verdachte een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft veroorzaakt. De rechtbank zal de verdachte daarom vrijspreken van het primair tenlastegelegde.
Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde
Aan de verdachte is subsidiair ten laste gelegd dat hij, om dezelfde redenen genoemd onder het primair tenlastegelegde, gevaar op de weg heeft veroorzaakt of heeft kunnen veroorzaken, als bedoeld in artikel 5 WVW. Om te kunnen spreken van een gevaar, moet het gaan om een reële kans op een ongeval. Het enkel maken van een verkeersfout is daarvoor niet genoeg. Ook het feit dat daadwerkelijk een aanrijding is ontstaan leidt niet altijd tot een bewezenverklaring van het onderdeel ‘gevaar’ in artikel 5 WVW.
Onder de bewijsoverwegingen ten aanzien van het primair tenlastegelegde heeft de rechtbank vastgesteld dat de verdachte – slechts – kan worden verweten dat hij heeft gereden met versleten achterbanden. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is dan ook of de verdachte, door zo te handelen, gevaar op de weg heeft veroorzaakt of kunnen veroorzaken.
Het is een feit van algemene bekendheid dat rijden met versleten achterbanden onder meer zorgt voor minder grip, leidt tot een langere remweg en een groter risico op een klapband geeft. Door met versleten achterbanden te rijden kon de verdachte gevaar op de weg veroorzaken voor andere weggebruikers. Dat gevaar was ook reëel, omdat uit het dossier blijkt dat het druk was op de weg toen de verdachte met versleten achterbanden reed.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de verdachte door te rijden met versleten achterbanden een gevaar op de weg
konveroorzaken en dat dit gevaar ook voldoende concreet was. De rechtbank acht het subsidiair tenlastegelegde daarom wettig en overtuigend bewezen.