ECLI:NL:RBDHA:2025:17114

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 september 2025
Publicatiedatum
17 september 2025
Zaaknummer
NL25.41189
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en voortvarend handelen in vreemdelingenzaken

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 september 2025 uitspraak gedaan in een procedure over de maatregel van bewaring van een vreemdeling, eiser, tegen de minister van Asiel en Migratie, verweerder. De maatregel van bewaring was opgelegd op 4 juli 2025 op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft bepaald dat er geen zitting nodig was en het vooronderzoek is op 3 september 2025 gesloten.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de maatregel van bewaring eerder rechtmatig was bevonden in een eerdere uitspraak van 22 juli 2025. De rechtbank heeft de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel beoordeeld vanaf het sluiten van dat eerdere onderzoek op 16 juli 2025. Eiser betoogde dat verweerder onvoldoende voortvarend handelde in de uitzettingsprocedure, maar de rechtbank concludeerde dat verweerder voldoende stappen had ondernomen, waaronder het voeren van een vertrekgesprek en het presenteren van eiser bij de Nigeriaanse autoriteiten.

De rechtbank oordeelde dat eiser niet had aangetoond dat hij een verblijfsrecht in Italië had en dat de inspanningen van verweerder gericht waren op terugkeer naar Nigeria. De rechtbank heeft de ambtshalve toetsing van de rechtmatigheidsvoorwaarden van de maatregel van bewaring uitgevoerd en concludeerde dat er geen gronden waren voor onrechtmatigheid. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.41189

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. F. Boone),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft op 4 juli 2025 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage. Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft. Het vooronderzoek is gesloten op 3 september 2025.

Overwegingen

Inleiding
1. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
2. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 22 juli 2025 (in de zaak NL25.30005) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek (op 16 juli 2025) dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 16 juli 2025.
Voortvarend handelen
3. Eiser betoogt dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan zijn uitzetting. Daartoe voert eiser aan dat verweerder verplicht is om (ongeveer) iedere veertien dagen een uitzettingshandeling te verrichten, maar dat uit de voortgangsrapportage blijkt dat verweerder tussen 11 juli 2025 en 11 augustus 2025 geen enkele uitzettingshandeling heeft verricht. Daarnaast had verweerder de Italiaanse autoriteiten moeten benaderen om te onderzoeken of terugkeer naar Italië mogelijk is, aangezien eiser een groot deel van zijn leven in Italië heeft doorgebracht en in het bezit was van Italiaanse verblijfsdocumenten.
4. Uit de voortgangsrapportage blijkt dat verweerder in de te toetsen periode op 24 juli 2025 en 15 augustus 2025 bij de Nigeriaanse autoriteiten heeft gerappelleerd over de openstaande aanvraag voor de afgifte van een laissez-passer (lp). Daarnaast blijkt uit de voortgangsrapportage dat verweerder op 11 augustus 2025 een vertrekgesprek met eiser heeft gevoerd en dat eiser op 4 september 2025 bij de Nigeriaanse autoriteiten zal worden gepresenteerd. Naar het oordeel van de rechtbank werkt verweerder hiermee voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser. Uit het voorgaande volgt ook dat, los van de vraag of verweerder verplicht is om elke veertien dagen een uitzettingshandeling te verrichten, de stelling van eiser dat verweerder tussen 11 juli 2025 en 11 augustus 2025 geen uitzettingshandeling heeft verricht, niet klopt. Wat betreft een eventuele verblijfsstatus van eiser in Italië, overweegt de rechtbank dat de uitzettingshandelingen van verweerder, gelet op de grondslag van de maatregel, zijn gericht op terugkeer naar een derde land, te weten Nigeria en dat de inspanningen van verweerder dus in dat licht moeten worden beoordeeld.
5. Voor zover eiser aanvoert dat het voortduren van de bewaring onrechtmatig is vanwege het hebben van een verblijfsrecht in Italië, slaagt dit betoog niet. Het ligt in eerste instantie op de weg van eiser, en niet op die van verweerder, om een eventueel verblijfsrecht in Italië aannemelijk te maken. Eiser is hierin met zijn stellingen in beroep niet geslaagd. De beroepsgrond slaagt niet.
Ambtshalve toetsing
6. De rechtbank overweegt tot slot dat zij, zoals blijkt uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022 (ECLI:EU:C:2022:858), gehouden is ambtshalve de rechtmatigheidsvoorwaarden van de maatregel van bewaring te toetsen. Ook met inachtneming van deze ambtshalve toetsing ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat het voortduren van de maatregel van bewaring in de te toetsen periode op enig moment onrechtmatig is geweest.
Conclusie en gevolgen
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E. Bos, rechter, in aanwezigheid van mr. D.M. Abrahams, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.