ECLI:NL:RBDHA:2025:17110

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 september 2025
Publicatiedatum
17 september 2025
Zaaknummer
NL25.38986
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak met verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 september 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een vreemdeling. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. J.A. Weststrate, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie, die op 14 augustus 2025 de maatregel van bewaring heeft opgelegd op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Tijdens de zitting op 29 augustus 2025 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk, terwijl de minister zich liet vertegenwoordigen door mr. B. Snoeij.

Eiser betoogde dat de minister het Openbaar Ministerie (OM) had moeten raadplegen over de uitzetting, gezien de mogelijkheid van andere strafrechtelijke procedures. De rechtbank oordeelde echter dat er geen actieve strafvervolging of onderzoek tegen eiser aan de orde was, en dat de minister derhalve niet verplicht was om contact op te nemen met het OM. De rechtbank heeft ook ambtshalve de rechtmatigheidsvoorwaarden van de maatregel van bewaring getoetst en geen onrechtmatigheid vastgesteld.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. E.C. Harting, in aanwezigheid van griffier mr. D.M. Abrahams, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.38986

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. B. Snoeij),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. J.A. Weststrate).

Procesverloop

Bij besluit van 14 augustus 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 29 augustus 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is (telefonisch) verschenen mevrouw De Windt. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Toestemming Openbaar Ministerie
1. Eiser betoogt dat uit vaste rechtspraak volgt dat, wanneer voor een vreemdeling een uitzetting gepland staat, verweerder het Openbaar Ministerie (OM) moet vragen of zij bezwaar hebben tegen deze uitzetting. Ook is niet uitgesloten dat er andere strafrechtelijke procedures tegen eiser lopen waarvoor een verklaring van geen bezwaar van het OM vereist is. Het enkel verwijzen naar de Justitiële Documentatie (JD) getuigt niet van een correcte toepassing van deze vaste rechtspraak.
2. Uit paragraaf A3/6.3, aanhef en onder c, van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) volgt dat in ieder geval geen uitzetting van vreemdelingen plaatsvindt ondanks het feit dat de vertrekplicht van kracht is als een vreemdeling aan een van de volgende voorwaarden voldoet:
1. de vreemdeling is als verdachte van een strafbaar feit aangehouden en het strafonderzoek is niet door het OM beëindigd;
2. de vreemdeling heeft een strafvervolging wegens een misdrijf lopen en op de strafvervolging is niet onherroepelijk beslist;
3. de vreemdeling is tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf veroordeeld en de opgelegde straf of strafrechtelijke maatregel is niet ondergaan;
4. aan de vreemdeling is een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd en de vrijheidsontnemende maatregel is niet ondergaan.
In deze genoemde vier situaties mag wel tot uitzetting worden overgegaan als het OM of het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) hiertegen binnen drie werkdagen geen bezwaar maakt.
3. In het geval van eiser is niet gebleken dat een van deze situaties aan de orde is. Uit het uittreksel Justitiële Documentatie van 18 augustus 2025 volgt dat eiser op 2 mei 2025 een overtreding heeft begaan waarvoor op 3 mei 2025 een strafbeschikking (een geldboete van € 675,-) is opgelegd. Hiermee is geen sprake van een actieve vervolging wegens een misdrijf of een strafonderzoek dat nog niet door het OM is beëindigd. Evenmin is sprake van een veroordeling of een gevangenisstraf die nog niet of niet volledig is ondergaan. Ook is niet gebleken van andere strafrechtelijke procedures tegen eiser. Naar het oordeel van de rechtbank hoefde verweerder dan ook geen contact te zoeken met het OM om na te gaan of bezwaar bestaat tegen de uitzetting van eiser. Voor zover eiser hiermee heeft willen betogen dat er in eisers concrete geval geen zicht op uitzetting bestaat, slaagt dit betoog dus niet.
Ambtshalve toetsing
4. De rechtbank overweegt tot slot dat zij, zoals blijkt uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858, gehouden is ambtshalve de rechtmatigheidsvoorwaarden van de maatregel van bewaring te toetsen. Ook met inachtneming van deze ambtshalve toetsing ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie en gevolgen
5. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.C. Harting, rechter, in aanwezigheid van mr. D.M. Abrahams, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.