ECLI:NL:RBDHA:2025:17108
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Grensdetentie en vrijheidsontnemende maatregel in het bestuursrecht
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 september 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende grensdetentie. Eiser, met een V-nummer, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie, waarbij hem op 25 juli 2025 een vrijheidsontnemende maatregel is opgelegd op basis van artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft het beroep op 4 september 2025 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was. De minister was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
De rechtbank overweegt dat indien de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel in strijd is met de Vreemdelingenwet of niet gerechtvaardigd is, het beroep gegrond verklaard kan worden. De rechtbank stelt vast dat de vrijheidsontnemende maatregel in beginsel gerechtvaardigd is in het kader van het grensbewakingsbelang, tenzij er bijzondere individuele omstandigheden zijn die dit onevenredig bezwarend maken. Eiser heeft aangevoerd dat zijn detentie te lang duurt en dat hij zich in een gevangenisachtige situatie bevindt.
De rechtbank concludeert dat de minister terecht geen aanleiding heeft gezien om een minder dwingende maatregel toe te passen. Eiser heeft geen bijzondere feiten of omstandigheden aangevoerd die de vrijheidsontneming onevenredig bezwarend maken. De rechtbank verwijst naar jurisprudentie van de hoogste bestuursrechter en stelt vast dat de termijn van dertien weken voor grensdetentie nog niet is overschreden. Eiser heeft ook andere klachten geuit, maar deze zijn niet voldoende om de maatregel onrechtmatig te verklaren. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af.