In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 september 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie, waarbij aan de eiser, een Algerijnse asielzoeker, de maatregel van bewaring is opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser op 29 augustus 2025 in bewaring is gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. De rechtbank heeft de zaak schriftelijk behandeld en het onderzoek op 16 september 2025 gesloten.
Eiser heeft aangevoerd dat het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling niet zorgvuldig en volledig is geweest. Hij stelt dat er onvoldoende informatie is vergaard over de belangen die tegen de maatregel van bewaring pleiten. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het gehoor wel degelijk zorgvuldig is verlopen. Eiser is voldoende geïnformeerd over de maatregel en heeft de gelegenheid gehad om zijn zienswijze te geven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gronden voor de maatregel van bewaring, waaronder het risico op onttrekking aan het toezicht, voldoende zijn onderbouwd.
De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er zicht op uitzetting naar Algerije is, ondanks dat eiser geen documenten over zijn identiteit en nationaliteit heeft overgelegd. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de minister voldoende heeft gemotiveerd dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, evenals het verzoek om schadevergoeding. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.